Pagina 3 van 9
Vorige keer in Tobit en Co: Tobit, een vrome jood, die in ballingschap leeft in Nineve, is blind geworden en wil sterven. In Ekbatana in Medië leeft Sara, een verwante, die ook ongelukkig is. Zeven mannen heeft zij al verloren, telkens tijdens de huwelijksnacht.
Op die dag herinnerde Tobit zich, dat hij aan Gabaël in Rages in Medië geld in bewaring had gegeven. Hij zei tegen zichzelf: ‘Ik heb gevraagd om de dood. Waarom zou ik dus mijn zoon Tobias niet roepen om hem, voor ik sterf, op de hoogte te stellen?’ Hij riep hem en begon: ‘Mijn kind, als ik gestorven ben, begraaf me dan. Minacht je moeder niet, maar houd haar in ere zolang je leeft. Wees haar behulpzaam en doe haar geen verdriet. Vergeet niet, mijn kind, dat zij veel gevaar doorstond voor jou, toen ze jou in haar schoot droeg. Wanneer zij gestorven is, begraaf haar dan naast mij in hetzelfde graf. Houd steeds, mijn kind, de Heer onze God in gedachten en overtreed zijn geboden niet. Beoefen de gerechtigheid heel je leven en bewandel de wegen van het onrecht niet.
Nu heb ik je nog iets te zeggen. Ik heb aan Gabaël, de broer van Gabria, die in Rages in Medië woont, tien talenten zilver in bewaring gegeven. Maak je niet bezorgd, mijn kind, over de armoede waarin we vervallen zijn: je bezit een groot vermogen, als je God vreest en je verre houdt van alle zonde, en doet wat Hem aanstaat.’
Tobias antwoordde daarop: ‘Vader, ik zal al uw raadgevingen ter harte nemen. Maar hoe kan ik dat geld krijgen, aangezien ik die persoon niet ken?’ Tobit gaf hem toen het ontvangstbewijs en zei tegen hem: ‘Zoek een reisgezel. Ik zal hem zijn loon geven, als ik zolang nog leef. Ga nu op weg en haal het geld.’ Tobias ging iemand zoeken en hij vond Rafaël; dit was een engel, maar Tobias wist dat niet. Hij vroeg hem: ‘Zou u met mij naar Rages in Medië kunnen reizen? Bent u in die streken bekend?’ Waarop de engel antwoordde: ‘Ja, ik ken de weg en ik heb er eens overnacht bij onze landgenoot Gabaël.’ Hierop zei Tobias: ‘Blijf op me wachten, dan ga ik het mijn vader vertellen.’ De engel antwoordde: ‘Doe dat, maar maak het niet te lang.’ Zo kwam Tobias bij zijn vader met de boodschap: ‘Ik heb iemand gevonden die met me mee wil reizen.’ Tobit zei: ‘Vraag hem bij me te komen; ik wil weten uit welke stam hij komt, en of het iemand is met wie je gerust op reis kunt gaan.’ Tobias ging hem halen. Rafaël kwam binnen en zij begroetten elkaar. Tobit vroeg: ‘Broeder, vertel mij, van welke stam bent u en uit welke familie?’ Maar Rafaël antwoordde: ‘Gaat het u om dingen als stam en familie, of om iemand die u wilt huren om uw zoon op zijn reis te vergezellen?’ Daarop zei Tobit: ‘Ik zou toch graag weten, broeder, tot welke familie u behoort en hoe u heet.’ Hij antwoordde: ‘Ik ben Azarias, de zoon van de grote Ananias, een volksgenoot.’ Daarop zei Tobit tegen hem: ‘Wees welkom, broeder. Neem me niet kwalijk dat ik gevraagd heb naar uw stam en familie. U bent dus een volksgenoot van me, uit een aanzienlijke en voorname familie. Want Ananias en Jatan, de zonen van de grote Simi, heb ik goed gekend toen we nog samen op bedevaart gingen naar Jeruzalem met de eerstelingen en tienden van de oogst. Zij zijn de dwaalwegen van ons volk niet gegaan. U bent van edele afkomst, broeder. Maar vertel mij, hoeveel loon moet ik u geven? Een drachme per dag naast de kosten van levensonderhoud voor u en mijn zoon? Als jullie gezond en wel terug zijn, geef ik u nog een toelage op uw loon.’ Aldus werd overeengekomen.
Vervolgens zei hij tegen Tobias: ‘Bereid je voor op de tocht. Ik hoop dat jullie een voorspoedige reis zullen hebben.’ Toen zijn zoon zich voor de reis gereed maakte, zei zijn vader: ‘Ga nu met die persoon op reis. Dat God, die in de hemel woont, jullie langs de goede weg geleide en moge zijn engel jullie vergezellen.’ En beiden gingen op weg. De hond van Tobias ging met hen mee.
Maar Anna, zijn moeder, weende en zei tegen Tobit: ‘Waarom heb je ons kind op reis gestuurd? Was hij niet onze steun, zolang hij hier bij ons leefde? Geld is ook maar geld. Vergeleken bij ons kind mag het niet meer zijn dan slijk. Wat de Heer ons gegeven heeft om van te leven, dat is genoeg voor ons.’ Tobit antwoordde haar: ‘Maak je toch geen zorgen, mijn zuster. Hij zal gezond en wel terugkomen en jouw ogen zullen hem weer zien. Een goede engel trekt immers met hem mee; zijn reis zal voorspoedig zijn en behouden keert hij terug.’ En zij hield op met wenen.
Volgende week in Tobit en Co: Hoe zal de reis verlopen? Zullen Tobias en Sara elkaar ontmoeten? En zal Tobias willen trouwen met het meisje dat al zeven mannen verloren heeft?