Pagina 1 van 9
Het boek van de woorden van Tobit, de zoon van Tobiël, uit de stam van Naftali, die onder de regering van Enemessar, de koning van Assur, in ballingschap werd weggevoerd uit Tisbe, in Galilea.Ik, Tobit, heb heel mijn leven de weg van waarheid en gerechtigheid bewandeld; ik heb veel aalmoezen gegeven aan mijn broeders en aan het volk dat met mij naar Nineve in Assur getrokken was.
Na de dood van mijn vader bleef ik als wees achter. Eenmaal volwassen, trouwde ik met Anna, uit onze eigen familie. Bij haar kreeg ik Tobias.
Toen ik weggevoerd was naar Nineve, aten al mijn stam- en volksgenoten het voedsel van de heidenen. Maar ik zorgde ervoor dat niet te doen, omdat ik met heel mijn hart trouw was aan God. De Allerhoogste zorgde dat ik in de gunst kwam bij Enemessar en zijn vertrouwen won, zodat hij mij inkoper maakte. Geregeld reisde ik naar Medië. In Rages in Medië gaf ik eens tien talenten zilver in bewaring aan Gabaël, de broer van Gabria.
Er werd eens, ter ere van mij, op Pinksteren, het Wekenfeest, een feestmaal aangericht. Toen ik aan tafel ging en de vele gerechten zag, zei ik tegen mijn zoon: ‘Ga eens kijken of je ergens een arme, godvrezende volksgenoot vindt, en breng hem dan mee. Ik wacht op je.’ Hij kwam terug met de boodschap: ‘Vader, op de markt ligt een van onze volksgenoten. Ze hebben hem gewurgd.’ Ik liet de spijzen onaangeroerd, sprong op en droeg het lijk naar een schuurtje, waar ik het achterliet tot zonsondergang. Thuisgekomen waste ik me en at in droefheid. Ik moest denken aan wat de profeet Amos gezegd heeft: ‘Jullie feesten zullen in rouw veranderen en al jullie vreugden in gejammer.’ En ik weende.
Toen de zon was ondergegaan dolf ik een graf en begroef ik het lijk.
Nadat ik de dode begraven had en ’s nachts thuiskwam, legde ik me, omdat ik ritueel onrein was, te ruste langs de muur van de binnenplaats, zonder mijn gezicht te bedekken. Ik had niet gemerkt dat er mussen in de muur zaten. Ik had mijn ogen nog open en op een bepaald ogenblik viel er mussendrek in. Ik kreeg witte vlekken in mijn ogen. Ik ging naar artsen, maar zij hielpen mij niet. Mijn neef voorzag in mijn onderhoud totdat hij naar het buitenland vertrok. Mijn vrouw Anna probeerde toen met handwerken geld te verdienen.
Op zekere dag kreeg ze van de opdrachtgevers aan wie ze werk afleverde bij de betaling een bokje, als geschenk. Toen ze daarmee thuiskwam begon het te mekkeren. Ik vroeg Anna: ‘Waar komt het bokje vandaan? Is het niet gestolen? Breng het terug naar de eigenaars, want het is niet geoorloofd iets te eten dat gestolen is.’ Zij antwoordde: ‘Ik heb het als geschenk bij mijn loon gekregen.’ Maar ik vertrouwde haar niet en zei haar het bokje aan de eigenaars terug te geven. Ik schaamde me over haar. Maar zij antwoordde: ‘Waar blijf jij met je aalmoezen en je goede werken? Nu komt je ware aard aan het licht.’
Wat zal de vrome jood Tobit doen, nu hij blind is geworden, terwijl hij alleen maar het goede wou doen? En hoe reageren zijn familieleden? Dat lezen we volgende week in het tweede deel van Tobit & Co.