Zalige Hoogdag van Allerheiligen !

Jozef De Veuster was de zevende van acht kinderen in een landbouwersgezin te Tremelo, een dorp in de omgeving van Leuven. Hij werd geboren op 3 januari 1840. Al vroeg moest hij meewerken op de boerderij. Toen hij 15 jaar was wilde hij missionaris worden. Zijn ouders lieten hem naar het college gaan te S-Gravenbrakel en later intreden bij de paters Picpus te Leuven. Scheut als missiecongregatie begon slechts enkele jaren later. Jozef moest een kloosternaam kiezen en het werd Damiaan.

In 1864, 23 jaar oud en vol energie, komt hij aan op de eilandengroep van Hawaï. De inheemse bevolking staat heel open voor zijn boodschap en al vlug maakt hij bekeerlingen. Gezien de plaatselijke omstandigheden namen materiële beslommeringen veel van zijn tijd in beslag. Hij was een harde werker maar hij betreurde niet meer tijd te kunnen besteden aan zijn priesterwerk. De melaatsheid was toen in die streek een groot probleem aan het worden en Damiaan moest het aanzien dat heel wat van zijn mensen naar het eiland Molokai werden overgebracht. Daar kwam nu en dan een priester maar de melaatsen vroegen om iemand die bij hen zou verblijven. De bisschop deed in 1873 een oproep voor vrijwilligers. De eerste die zich aanbood was pater Damiaan. Monseigneur ging mee  per boot op 10 mei en stelde hem daar aan de melaatsen voor als hun pastoor en helper. Nog dezelfde dag vertrok hij opnieuw en van op de boot riep hij nog naar Damiaan: "Raak zeker nooit een melaatse aan !"

Damiaan had eerst tijd nodig om gewoon te worden aan zijn nieuwe omgeving. Hij had nog geen onderkomen en sliep dan maar voorlopig onder een boom tot hij een hut zou hebben gebouwd. Zijn priesterwerk was belangrijker dan eigen comfort. Hij was een handig timmerman en schuwde geen handenarbeid. Nog hetzelfde jaar bouwde hij een huis en een kapel waar hij elke dag de Eucharistie zou vieren met zijn gelovigen. Vaak gebruikte hij in zijn homilie de woorden: "Wij melaatsen,..", zich aldus met hen gelijk stellende. Voorheen was hij reeds negen jaar werkzaam geweest op de eilanden van Hawaï en hij besefte heel goed dat elke afstandelijkheid vanwege hem wantrouwen en afkeer zou opwekken. De uiterste voorzichtigheid die de bisschop hem had aangeraden zette hij opzij. Hij ging de mensen in hun hutten bezoeken, leerde de kwalijke geur van hun open wonden verdragen, at soms met hen en hielp hun wonden verbinden. In een van zijn eerste toespraken had hij hen gezegd: "Hier ben ik en hier blijf ik, bij jullie en voor jullie."

Het was zijn droom met hen een christelijke gemeenschap uit te bouwen waar zij een leven konden leiden met waardigheid en wederzijds respect. Dat zij hun eeuwig heil zouden bereiken was voor hem van heel groot belang, maar ook hun gewone menselijke noden trokken zijn aandacht. Er was heel wat werk aan de winkel en hij schrok er niet voor terug om bij voorbeeld zelf de graven te delven voor de overledenen. Het kerkhof lag achter de kapel en hij voorzag er reeds een plaats voor zichzelf. In zijn tijd telde de kolonie 800 tot 1000 melaatsen met telkens nieuwe mensen die toekwamen terwijl anderen gestorven en begraven waren.

Korte tijd na zijn aankomst had hij aan zijn bisschop een medewerker gevraagd. Het moest een confrater en een goede biechtvader zijn. Eerst kreeg hij een Nederlander. Deze werd na zes jaar vervangen door een franse Pater. Beide helpers waren tien jaar ouder dan hij en waren niet zomaar bereid om het hulpje van Damiaan te zijn. De relatie werd telkens weer vertroebeld door meningsverschillen. Het was niet mogelijk om samen te wonen. Damiaan paste zich aan. Ondanks de onenigheden bleven zij samenwerken voor hetzelfde doel en waren zij elkaar tot biechtvader. Damiaan kreeg veel financiële hulp uit het buitenland. Hij bouwde daarmee op een andere plaats een huis en een kapel voor zijn helper. Later bouwde hij nog twee kapellen met de bedoeling gans de bevolking van het eiland te christianiseren. Hij beschikte dan over twee melaatsendorpen. Hij bouwde nog een school en legde ook wegen aan. Zo slaagde hij erin de enigszins  verwilderde gemeenschap te reorganiseren.

Na drie jaar ging zijn tweede helper voor een langdurige hospitalisatie naar Honolulu, de hoofdstad van Hawaï. Damiaan werd niet op de hoogte gesteld. Daarna, toen de dokter hem genezen had verklaard en totaal vrij van lepra, vertrok hij definitief naar Tahiti waar hij vroeger had gewerkt. Damiaan, die reeds 12 jaar op Molokai was, ontving zijn ontslag per brief. Hij deed zijn beklag bij de Bisschop en in dezelfde brief maakte hij melding van de ongevoeligheid in zijn rechter voet. Dat was een duidelijk teken van beginnende lepra... Op zondagen moest hij voortaan gaan neerzitten aan de voet van het altaar om zijn homilie te houden. Hij werkte niettegenstaande alles toch onvermoeibaar voort en schreef in een brief aan zijn familie: "Ik doe mijn uiterste best om vreugdevol mijn kruis te dragen in navolging van Onze Lieve Heer, melaats of gezond. Dat ze mij maar laten mijn taak hier voltooien tot het einde toe."

De drie volgende jaren begon de lepra zijn lichaam langzaam aan helemaal aan te tasten, maar tot zijn grote tevredenheid bleef hij nog altijd in staat de Eucharistie te vieren. Hij schrijft: "Zonder dat had ik nooit kunnen volharden in mijn besluit het lot te delen van mijn mensen. Door de dagelijkse communie voel ik mij gelaten en tevreden in mijn toestand." In een andere brief schrijft hij: "De vreugde die ik in mijn hart ontvang van Jezus en Maria maken van mij de gelukkigste missionaris van de wereld."

Einde maart 1889, na 16 jaar Molokai en pas 49 jaar oud, was hij verplicht te bed te blijven. Zijn stem werd heel zwak. Hij werd bijna blind en zijn longen waren aangetast. Hij had veel melaatsen zien sterven en hij was zich goed bewust dat dit het einde zou zijn. Na een paar weken ontving hij de laatste sacramenten en overleed gelaten en vredevol. Dat was in de vroege morgen van 15 april 1889.

Damiaan was altijd zeer begaan geweest met zijn eeuwige bestemming, maar evenzeer en zelfs meer nog met de redding en het heil van anderen, bijzonder van diegenen die zwaar beproefd werden door lepra, toen nog een ongeneeslijke ziekte. Zijn heldhaftige naastenliefde had hem gebracht tot grote eenheid met zijn Heer en Zaligmaker.

Hij werd begraven op de plaats die hij voor zichzelf had voorzien op het kerkhof, vlak tegenover het altaar van de kapel. Zijn lichaam werd 47 jaar later overgebracht naar de crypte van de Sint Jozef kerk op het Damiaanplein te Leuven. Hij kreeg een standbeeld in het Capitool te Washington, en werd in 2005 verkozen tot grootste Belg aller tijden. Hij werd in 2009 op 11 oktober door Paus Benedictus te Rome heilig verklaard. Zijn feest wordt jaarlijks gevierd op 10 Mei, de dag van zijn aankomst op Molokai in 1873...

Zalige Hoogdag van Allerheiligen !

Pater André Loyson. Ninoofse steenweg 548, 1070 Brussel, België.Tel.02.5261414

www.hoogdagartikel.com