“Ik ken ze en ze volgen Mij” (Joh. 10,27)

 

Volgens de schrijver van het vierde evangelie is Jezus enkele malen in Jeruzalem geweest. Telkens heeft zijn bezoek aldaar conflicten veroorzaakt. Telkens zijn er spanningen en discussies om zijn persoon en om wat hij zegt en doet.

Hij ziet fouten en tekorten bij mensen die er leiding moeten geven en die geen goede herders zijn. Hij kent de woorden van profeten als Ezechiël en Jeremia, die harde uitspraken hebben over leiders, die misleiden in plaats van te leiden.

Hij was in Jeruzalem in de periode van een Loofhuttenfeest (Joh. 7,14) of bij een feest van de tempelwijding (Joh. 10,22) dat de discussies alweer hoog opliepen over zijn identiteit. Jezus neemt de handschoen op en doet een aantal uitspraken over de Goede Herder. Hij is de herder die zijn schapen kent, die hen langs de enige en juiste deur de schaapskooi binnenleidt. Hij is de Herder, die bereid is zijn leven te geven voor zijn schapen (Joh. 10,1-20).

Zondag van de Goede Herder

De vierde paaszondag is in de liturgie de zondag van de goede Herder. Jezus, de verrezen Heer blijft als Herder steeds met ons begaan. In elk leesjaar horen we woorden uit het gesprek dat Jezus heeft in Jeruzalem over de goede herder. Elk jaar horen we andere verzen en beelden. Vandaag in het leesjaar C horen we de laatste woorden uit deze toespraak over de Goede Herder. Het zijn krachtige woorden voor de leerlingen. Zij zijn in goede handen omdat Jezus hen kent en hen verbindt met de Vader. Niemand zal hen van Hem wegroven. “Mijn Vader immers die ze Mij gegeven heeft is groter dan allen, Niemand kan hen uit de hand van mijn Vader roven” (Joh. 10, 29).

Verbondenheid

Doorheen gans het vierde evangelie straalt sterk het bewustzijn dat Jezus met de Vader verbonden is (Joh.10, 27-30). Hij is immers het Woord, dat van bij het begin bij de Vader was en is (Joh. 1,1). Bij het laatste avondmaal zegt hij tot Filippus: “Wie mij ziet, ziet de Vader” (Joh. 14,9). Hij garandeert ons de liefde van God. De enige goede herder is God. De gelovige Israëliet erkent dat God het volk heeft geleid en het blijft leiden. Hij bidt graag de mooie psalm 23 “God is mijn herder.”

Jezus besluit zijn toespraak over de goede herder met de korte zin: “Ik en de Vader zijn één”. (Joh. 10,30). Vanuit deze eenheid en zijn verbondenheid met de Vader mag Jezus zeggen dat hij de goede herder is.

Deze unieke verbondenheid tussen de Vader en de Zoon is de basis van de verbondenheid tussen Jezus en allen die hem willen kennen en volgen. Wij zijn in goede handen bij hem. Geen macht ter wereld kan ons scheiden. Dit geloof en vertrouwen worden wel zwaar op de proef gesteld bij ongeluk en gevaren.

Wij zijn verbonden met wie we kennen en in wie we vertrouwen hebben, wiens stem we kennen. Er wordt veel over verbinding en verbondenheid gesproken, en er worden ook stappen daarheen gezet. Er is opvallend veel aandacht naar eigenheid en zelfstandigheid. Ik wil me zelf ontplooien, Anderzijds is er wel een verlangen naar verbondenheid. We tellen het aantal likes en onze volgers op de sociale media, zoals Tiktok. We hopen een Influencer te zijn. Die kan oppervlakkig zijn. Hoe ver en hoe stevig zijn deze digitale banden? “Hoe communiceren mensen nog in dit narcistische selfietijdperk waarin iedereen in zijn algoritmische bubbel opgesloten zit? Altijd verbonden, nooit in contact” (Nathan Ooms-Anna Franziska Jäger, D. S. 30 maart 2022)

Groeien in kennis en liefde

God kent de zijnen. Hij kent ons beter dan dat wij onszelf kennen. Dit is mooi verwoord in psalm 139. God kent ons en doorgrondt ons, maar we beseffen dit te weinig. En in welke mate wensen wij zelf Jezus en zijn Vader te kennen? Verlangen we dit en hoe voeden we dit verlangen? Hoe kunnen wij zijn aanwezigheid ontdekken in de wereld waarin we leven, in de zorgen die er geweest zijn door de pandemie, in het kwaad en de pijn die mensen elkaar aandoen door oorlog en geweld, in de onverschilligheid van velen voor onrecht? Ons kennen van God gaat moeizaam. Het is een zoekend geloven.

Wij kunnen steeds groeien in onze kennis van en onze liefde met en voor Jezus en zijn vader.

Een lam op de troon

Jezus is in Jeruzalem wanneer hij in het vierde evangelie vertelt over de goede herder. We plaatsen de herder en zijn kudde schapen eerder in een landelijk milieu. Bij de synoptici gebruikt Jezus het beeld van de herder, die zijn kudde verlaat om het verdwaalde schaap te gaan zoeken ((Mt. 18,12-13; Lc. 15,4-7). In de stad waren er allicht geen herders en geen kudde of toch wel. In de tempel immers werden offers gebracht. “Jezus trof in de tempel de verkopers van runderen, schapen en duiven aan en ook de geldwisselaars. Hij maakte van touwen een gesel, dreef ze allemaal uit de tempel, ook de schapen en de runderen” (Joh. 2,14-15). Elke Israëliet weet heel goed dat elk jaar het paaslam geofferd en gegeten wordt. Wanneer Johannes de Doper Jezus voorstelt aan twee van zijn leerlingen zegt hij: “Zie, het Lam Gods” (Joh. 1,35). Jezus is het onschuldig lam, dat geofferd wordt. “Zie het Lam Gods, dat de zonden van de wereld wegneemt.” Wij horen deze woorden in elke eucharistie kort voor de communie.

Op deze zondag van de Goede Herder richt de schrijver van de Apocalyps ons naar het Lam in het midden van de troon. Het is het Lam dat ons weidt en ons voert naar de waterbronnen van het leven (Apok. 7 17).

Wij kijken op naar het retabel van Van Eyck. Het Lam staat op de troon en daaronder is de achthoekige fontein, die verwijst naar het doopsel. Wij zijn met het Lam en de met de Goede Herder verbonden door het doopsel.

Jaren geleden heb ik nog de herder door het dorp zien trekken. Hij had geen mijter op het hoofd en droeg geen pontificale kleren. Maar hij rook zeker de geur van de schapen. Zijn kudde was betrekkelijk groot. Hij had wel een stok bij en gaf er nu en dan een tik mee op een schaapje dat wat de traag was. De herdershond (een of twee?) was erbij. Er was voldoende gras aan de straatkanten en op de velden en akkers. Een bijzondere activiteit voor de schaapsherder was het scheren van zijn schapen en deze van zijn buren, die een of twee schapen hadden. Wereldkampioenen kunnen in één minuut een schaap scheren. En figuurlijk worden schapen ook wel eens geschoren, maar dan denken we hierbij aan misbruik door herders.

In een in memoriamboek voor Anton van Wilderode door dorps- en streekgenoten staat een gedicht van Betty Fierens over de schaapsherder:

Gebogen, gebochelde man

met grof geweven kleren aan

van uitgerafelde randen

en houten klompen voeten

op ’t sjokkend moddernat.

Tussen de bossen, over de heide

langs bermen en bij vagen gras

bewoog hij voort

met de grazende kudde

en de hond die waakzaam volgde.

Alle seizoenen doorkruisend

jaar in, jaar uit

aan de stilte van de natuur verbonden

ongebonden aan tijd noch uur.

Menig kind kon bij hem vertoeven

zoals ook ik dat kind eens was

hij deed geloven

dat kabouters in paddestoelen wonen

samen turend

languit in het gras…

Geen kuddegeest

Het is een geliefd beeld, dit van de herder die optrekt en zo sterk verbonden is met zijn kudde. Meteen hebben wij hier een woord dat we niet zo graag meer horen. De kudde, een beeld van gelijkschakeling, gebrek aan eigenheid en persoonlijkheid. Het geeft geen plaats aan de bokken, die te veel het etiquette krijgen van onwillig te zijn en niet passen bij een braaf schaapachtig gedrag.

Er wordt gezocht naar andere woorden en beelden. Jezus is de grote vriend en wij zijn met hem en onder elkaar vriend en kameraad. Hij is het die heil en genezing brengt, die oog heeft voor het verlorene en het gekwetste. Hij zorgt voor mindfullness. Hij weet dat er geleden wordt om de kerk, geleden door kwaad aangereikt door mensen in haar dienst. Hij hoort ons zingen: “O Heer die overwint en ons zijt voorgegaan, uw kerk is als een kind dat wacht om op te staan.

Gij die de waker zijt en grote wonderen doet, Gij komt, maar kom op tijd, voordat zij slaapt voorgoed” (W. Barnard, ZJ 532).

Jezus, de Goede Herder, vraagt dat ook wij opstaan en samen zorg dragen. Tijden zijn veranderd, de enthousiaste roepingentijd tijdens en na het concilie is voorbij. Ze waren nogal gericht op kloosterroepîngen en priesterroepingen. Van bij het begin heeft de kerk geleefd vanuit de vele bedieningen en de verschillende gaven in de gemeenschap. Als gedoopten maken wij allen deel uit van de kerkgemeenshap.

Paus Franciscus heeft al vaak het clericalisme aangeklaagd en hij pleit voor een synodale kerk. Dit is een proces dat nu op gang is gezet. Vanuit het doopsel zijn we op Christus gericht en op de gemeenschap, waarin elkeen een plaats heeft. In zijn toespraak over de goede Herder zegt Jezus dat hij nog ander schapen heeft. Hiermee verruimt hij onze blik zodat wij samen met hem en vele andere zorgen voor solidariteit in de wereld en voor de heelheid van de schepping.