Bidden voor anderen

 

 Jezus vertelt de geschiedenis van een man, die in nood bij zijn buur aanklopt. Zijn verhaal gelijkt op dit over het aandringen van de weduwe bij de onrechtvaardige rechter (Lc. 18, 1-8). In de eerste parabel gaat het over de vriendschap, die ons toelaat bij iemand aan te kloppen. Lucas leert hierbij dat God geeft, zelf al zou hij voorbehoud maken. Lucas moedigt de gelovigen aan om het voorbeeld te volgen van de man die aandringt. Misschien had Lucas hierbij het voorbeeld van Abraham voor ogen, die ten beste spreekt voor Sodoma en Gomorra.

De lezer onthoudt twee dingen. Vooreerst de goedheid van God die, al is Hij misschien ingeslapen of zelfs ontevreden, toch zijn vrienden niet verstoot. Vervolgens de aanmoediging om met onze noden ondanks alles te blijven aankloppen.

Jezus wijst op de grote kracht die erin bestaat dat mensen op elkaar kunnen rekenen. Hij vertelt van de buurman, bij wie we aankloppen. Aldus zegt Hij dat God vriend en Vader is. Een adressenboekje met de namen van mensen die je in nood mag aanspreken en die zeker zullen komen. Wat een geschenk! Een goede buur is beter dan een verre vriend. Wij mogen dankbaar zijn “om het hart dat meeleeft in uren van vreugde en pijn, dat blij kan zijn wanneer het anderen blij kan maken!”

God zal zijn Geest schenken, aan wie Hem er om vraagt. De bede om de Geest sluit de vraag naar stoffelijke goederen, waarvan de verzen 11 en 12 voorbeelden geven, niet uit. “De gave van de Geest kan zich uiten in de vorm van het dagelijks brood, doorheen menselijk genegenheid en een gelukkige gebeurtenis. Evenmin als het Oude Testament trekt het Nieuwe geestelijke en stoffelijke goederen uit elkaar” (F. Bovon, L’évangile selon Saint-Luc 9, 51-14, 35), Genève, 1996 p. 145).

Opbieden en afbieden

Een marktgebeuren met opbieden en afbieden is boeiend om gade te slaan. Abraham is als een Oosterse koopman aan het marchanderen. Abraham heeft echter niet ver genoeg afgeteld. Hij had nog verder moeten afdingen. Hij lijkt immers te twijfelen aan Gods liefde voor het leven. Het kon zijn dat er maar één rechtvaardige zou overgebleven zijn in de zondige streek van Sodoma en Gomora. Maar omwille van die éne zou God toch genadig geweest zijn. Het behoort tot de kern van ons geloof dat die éne rechtvaardige er is, namelijk Jezus Christus. Van Hem zegt Johannes dat God zijn Zoon gezonden heeft omdat Hij de wereld lief heeft (Joh. 3,16). In het Nieuw Testament bestaat er geen twijfel dat God omwille van die “éne rechtvaardige” gans de wereld redt. “We hebben een helper bij de Vader, Jezus Christus, die rechtvaardig is, die onze zonden uitwist, en niet alleen die van ons, maar die van de hele wereld” (1 Joh. 2, 1-2). Door Christus worden wij levend.

De rechtvaardige

Een handvol rechtvaardigen weegt meer door voor het heil van de wereld dan een zondaar.

God gaat als een goede Herder op zoek naar het verlorene, niet om het te veroordelen, maar om het redden. Er gebeurt veel zo wij anderen in ons hart opnemen en insluiten. Dat is de grote gave van de Bijbelse rechtvaardige, dat hij zich niet opsluit in zichzelf, maar dat hij de anderen in zich opneemt en met hen begaan is. Heiligen willen zelfs naar de onderwereld afdalen om wie verloren is op te zoeken en te redden terwijl de boze enkel zichzelf redt. Les saints vont à l’enfer (G. Cesbron).

Een straffende God?

Sodoma en Gomorra zijn hoogstwaarschijnlijk ten onder gegaan aan een natuurramp. De Bijbelse mens geeft daaraan een theologische uitleg en verbindt dit met het kwaad dat daar is begaan, vooral het schenden van de gastvrijheid. Er zijn hemeltergende dingen. Toch mogen wij het beeld van een straffende God niet voorop stellen. Hij is integendeel een reddende God. Dat is de blijde boodschap die Paulus verkondigt. Elke mens is voor God oneindig veel waard. Omdat hij onze wereld lief heeft, zendt hij zijn Zoon. God is niet onverschillig voor degene die de anderen in zijn hart insluit en voor hen opkomt. Abraham staat als vriend voor God en hij sluit de mensen mee in zijn hart. Zo is hij een voorafbeelding van Christus, die de voorspreker is van ons allen.

De éne rechtvaardige is nochtans geen waarborg dat onze wereld verder zal draaien zonder pijn en kwalen. Zelfs al was er maar een enkele rechtvaardige in de stad, dan nog zou deze niet gespaard gebleven zijn bij de natuurramp, die zich daar aan de streek bij de Dode Zee heeft voorgedaan. Bij rampen en oorlogen zijn goeden en slechten samen slachtoffer. Waarom al die ellende in de wereld? Waarom die oorlogen, aardbevingen, vulkaanuitbarstingen, overstromingen? Goede en slechte zijn omgekomen bij de bombardementen van Dresden en Coventry, in de beschietingen van Serajevo en Srebinica, bij de uitbarstingen van de Vesuvius en bij de aardbevingen in San Salvador en India, bij de oorlogen in Afghanistan, in Syrië, in Afrika, bij de aanslagen in Brussel, Parijs, Istanboel en Bagdad.

Gebed van voorspraak

Abraham ging als rechtvaardige op zoek naar Gods zegen, naar een samenleving en een land van belofte. Bij de discussie van Abraham met God is een Bijbels inzicht aan het werk namelijk dat één allen kan insluiten. Als de Bijbel over Adam spreekt, dan zijn meteen alle mensen bedoeld. Als de stamvader vernoemd wordt, dan is gans de clan erbij. De stamvader vormt met zijn nakomelingschap één enkele ‘corporatieve persoonlijkheid’ (J. De Fraine).

Het smeekgebed van Abraham is een gebed van voorspraak. “In het gebed van voorspraak pleiten we voor elkaar bij God en bewijzen we onze solidariteit met de mensen die ons toevertrouwd zijn en met alle mensen: met de levenden en de doden, zelfs met de hele schepping van God” (Leven vanuit het geloof. Leidraad voor het toegepaste christen-zjjn, Averbode, p. 189).

Hem alles toevertrouwen

Onder de vele vormen van bidden neemt hoogstwaarschijnlijk het smeekgebed de grootste plaats in; dit het ganse jaar door. Vakantie geeft een sfeer van onbezorgdheid. Op een terrasje zitten, kijken, verkennen, zonnen, genieten. Het mag allemaal, maar ondertussen verdwijnen onze zorgen en verlangens niet. Er is zoveel nodig om te leven. Wij mogen geenszins de zorgen onderschatten, die mensen bezig houden: werk, huisvesting, een afspraak met de geneesheer, de zorg om een bejaarde moeder. Mensen gaan een kerk binnen, branden er een kaarsje, pennen een bede en een gedachte neer in het intentieboek, meestal een smeekbede!

Al wat er nodig is om te bestaan,

vraag dat in Jezus’naam.

Brood om te eten en wijn van vreugd,

Woord om te weten wat niemand heugt” (Z J. 528).

In de liturgie komt het smeekgebed uitdrukkelijk naar voren bij de voorbeden. Wij bidden en toch zitten we met vragen over de waarde van het gebed en wat het uithaalt. Hoort en verhoort de Vader de klachten, smeekbeden en gebeden van voorspraak, die wij in naam van Jezus tot de Hem richten? “Hebben wij niet vaak de indruk dat God niet reageert op onze dringende beden? Vanuit ons menselijk inzicht is een antwoord niet mogelijk. Vanuit het geloof in Gods voorzienigheid, die ons menselijk begrip te boven gaat, en in vertrouwen op het woord van Jezus kunnen wij zeggen: God hoort onze klachten en Hij verhoort ons bidden op een manier die alles wat wij kunnen en durven hopen overstijgt. God is bij machte ‘oneindig meer te volbrengen dan als wat wij kunnen vragen of bedenken’ (Ef. 3, 20). Wij kennen zijn wegen niet. Alleen Hij weet wat ons tot heil strekt. Daarom mogen wie ons klagen en bidden voor Hem brengen en onszelf toevertrouwen aan zijn liefde en goedheid” (Ibid. p. 189-190).

Als gebed een gesprek is met God en als God onze Vader is, dan lijkt het mij normaal dat ik Hem alles voorleg: de slapeloze nachten en de hitte van de dag. Ik kan hem zeggen wat mij bedrukt. Hoogstwaarschijnlijk zal ik op die manier zelf inzien dat ik God niet voor mijn wagen moet spannen. Ik moet aan God niet zozeer vragen om mij van ziekte en van de last van de ouderdom te bevrijden. Ik vraag Hem veeleer de kracht om het lijden te kunnen dragen, terwijl ik tegelijkertijd tegen dat lijden protesteer en vooral, waar ik kan, probeer het lijden te verlichten bij mijzelf en bij anderen.

De psalmen zijn zo een vorm van bidden, waar mensen aan God alles durven zeggen, zelfs dat ze op iemand kwaad zijn en hem vervloeken, dat zij twijfelen aan Gods aanwezigheid. Maar, door te bidden herinnerden de psalmisten zich dat God een getrouwe God is, die de rechtvaardige niet naar de ondergang wil leiden.

“Zoudt gij ooit mij te schade maken,

neen, voor allen die op u wachten

zijt Gij een goede en betrouwbare God.

Naar U gaat mijn verlangen, Heer.

Heer, mijn God, ik ben zeker van U” (ZJ 113).

Het Onzevader is het mooiste model voor ons bidden. Het leert naar het wezenlijke te kijken. Het begint niet bij mijzelf, het richt mij op God, vertrouwend dat ik in Hem geborgen ben. Dit gebed ziet de christen als betrokken op medemensen, met hen verweven. Daarom gaan de beden niet over het ik, maar over ons en God. Wij bidden voor het doorbreken van Gods heerschappij.

Wij richten ons tot Hem met onze noden en deze van onze medemensen. Wij zijn bewust dat wij in een netwerk van relaties zitten. Waarom wordt ‘en geef ons het brood, nodig voor elke dag’ bij ons zo letterlijk geïnterpreteerd en willen we aan Afrika duidelijk maken dat het symbolische taal is? Het is niet goed dat als ik mijn boterham eet, de andere honger lijdt. Zonde en fouten staan niet los van onze verhoudingen met elkaar. Wij bidden om vergeving van schulden, vanuit het besef dat wij verantwoordelijkheid hebben.

Het gebed van overgave

Als volwassenen bidden wij ongetwijfeld anders als toen we kind waren. Bij het toenemen van de jaren zal dit nogmaals wijzigen. Charismatische bewegingen geven aan aanbidding, aan lof en dankzegging meer gewicht. Met de tijd gaat ons smeekgebed meer over kwaliteit dan over kwantiteit. Wij vragen dan niet meer zozeer om veel te hebben, maar om te mogen zijn. “Heer, leer ons de dagen naar waarde te schatten en zo te komen tot wijsheid van hart” (ps. 90). Wij komen tot het inzicht dat leven loslaten betekent. Ziekte confronteert ons met breuklijnen. “De oude dag schept vaak vanzelf in de mens de gesteltenis van ontvankelijkheid en beschikbaarheid. Hij is zo gewoon op vele andere manieren te moeten loslaten nadat hij het dan ook gemakkelijker doet op een dieper niveau” (G. Danneels, kerstbrochure 2000, Blijf bij ons want het wordt avond).

“De spiritualiteit van de oudere mens zal niet meer die zijn van het ‘lopen en rennen om goed te doen’. Ze groeit en bloeit in de stilte en in de immobiliteit. Het is de tijd niet meer om veel te doen maar om te laten doen: bidden en dulden. Want dat is precies bidden: Gods wil beamen met hart en ziel, dulden en lijden met het lichaam” (Ibid.).

Het bidden van oudere mensen is vaak een gebed van voorspraak. Ze bidden voor kinderen en kleinkinderen, voor mensen die hen komen bezoeken of die ze voorbij hun raam zien stappen. Bidden is een sterke vorm van samenleven met verschillende generaties. Wij zijn immers allen op elke leeftijd uitgenodigd om te bidden, zowel het kind als de bejaarde, de jonge mens als de volwassen, man zowel als vrouw. Voor elkaar bidden, bidden voor levenden en bidden voor gestorvenen is een geestelijk werk van barmhartigheid.