15e Zondag C (2010)

×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 419 niet laden

 

Aller ogen gericht, wereldwijd en zeker in Nederland, op Johannesburg. Wordt Nederland vanavond wereldkampioen? Vandaag hangt het antwoord op die vraag nog in de lucht. Vanavond wordt het beslist. Aller ogen gericht op Johannesburg. Overal oranje. Mijn collega Paul Vlaar, de pastoor van de Sint-Victorparochie te Obdam, in West-Friesland, het dorp waar mijn vader geboren is; Paul heeft z'n hele kerk met oranje vlaggetjes volgehangen, hij gaat vandaag vóór in een oranje kazuifel en na afloop van de viering krijgt iedereen een oranje tompoes. Oranje-gekte die zelfs een pastoor in z'n greep kan krijgen dus. Míj gaat dat allemaal veel te ver - al zijn ook wíj niet ontkomen aan oranje bloemen voor het altaar. Gelukkig ervóór, niet erbovenop zeg ik op zo'n dag. We mogen onze lol vanwege oranje en ons verlangen naar de overwinning best beleven voor Gods aangezicht. We mogen het Hem best vóórleggen. Wie weet heeft God er schik in en ziet Hij in deze genadig op het Nederlands elftal, "op ons", neer ... Wie weet ... Aller ogen gericht op Johannesburg, alles oranje ... maar de kleur van de liturgie is vandaag, op deze vijftiende zondag door het jaar, wél gróen en de Heer is niet gefocust op Johannesburg, maar op Jeruzalem. Zo is dat met Jezus, zeker in het Lucas-evangelie: Jeruzalem is de stad waar Hij op gericht is, waarheen Hij op weg is, waar Hij naar toeleeft. In Jeruzalem, niet in Johannesburg, gebeurt het. In Jeruzalem, niet in Johannesburg, valt de beslissing. Johannesburg - dat is in wezen toch de waan van de dag. Maar in Jeruzalem - daar gebeurt het heil van God, voor alle tijden en plaatsen. De tweede lezing vandaag was uit de brief aan de Kolossenzen, de grote Christus-hymne die we vinden in die brief. Daarin wordt het bezongen, dat beslissende heil dat ons in Hem, in Jezus Christus, van Godswege ten deel is gevallen: "Hij is het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene van heel de schepping. (...) in Hem is alles geschapen, in de hemel en op de aarde (...) In Hem heeft heel de volheid willen wonen om door Hem alles met zich te verzoenen en vrede te stichten door het bloed, aan het kruis vergoten." Toe maar. Het is duidelijk, dierbare gasten en parochianen van deze Vredeskerk: voor de schrijver van die brief aan de Kolossenzen is Jezus en is speciaal ook Jezus' kruisdood álles. Jezus en zijn kruis zijn de sleutel tot het verstaan van het hele mysterie van dat wonderlijke, mooie en wrede leven van ons; óók van dat van ons nú, in deze tijd. De woorden van de brief aan de Kolossenzen hebben betrekking op verleden, heden en toekomst. Jeruzalem dus. Dat is Gods stad. En dat is dus ook Jezus' stad. Jeruzalem is de eeuwige stad, níet Rome, laat staan Johannesburg.

Maar nu is het zo wonderlijk in het evangelie van deze zondag: daar ontmoeten we een mens, een reiziger, Jezus vertelt over hem, die gaat níet naar Jeruzalem, maar die gaat in de omgekeerde richting, hij gaat naar Jericho. De weg tussen die steden is maar zo'n twintig kilometer. Maar het hoogteverschil is enorm. Jeruzalem ligt hoog, op een berg, zo'n zevenhonderd meter boven zeeniveau. Maar Jericho ligt eronder, tweehonderd meter of zo. Een hoogteverschil van bijna een kilometer dus. Zo is de geografie van het Heilig Land op dit punt. En iedereen weet: je moet in Jeruzalem zijn, daarboven. Jezus weet het, Hij gaat erheen. En ook die priester en die leviet over wie hij vertelt in zijn parabel; ook zij weten het, ook zij gaan erheen, naar Jeruzalem. Ze weten niet hoe snel ze er moeten komen die laatste twee. Als vliegen op de stroop, zo trekken ze naar Jeruzalem. En ook: met oogkleppen op. Die mens die daar halfdood aan de kant van de weg ligt, die zien ze niet. Of liever gezegd: die wíllen ze niet zien. Ze zijn een beetje obsessioneel bezig met hun Jeruzalem en met hun God.

Die halfdode, wist die het misschien níet, dat Jeruzalem the place to be is? Hij ging niet omhoog, naar Jeruzalem, maar hij zakte juist af, naar Jericho. Geen wonder dus eigenlijk dat hem iets naars overkomt. Hij is de goede weg, de goede richting in zijn leven blijkbaar kwijt. Hij stevent af op duistere, diepliggende regionen. Let wel mensen! Als zodanig is er met Jericho natuurlijk niets mis, maar Lucas vertelt ons de parabel bij monde van Jezus omdat hij ons óók met en door de ligging van die twee steden, Jeruzalem en Jericho, ten opzichte van elkaar iets duidelijk wil maken van een andere orde: "Jeruzalem" - dat is het leven mét God, gericht op God, in harmonie met God, zoals God het wil. "Jericho" - dat is: ver van huis, de weg kwijt, dat is verloren lopen en dat het met een mens niet goed gaat. En met zulke mensen "moeten we dus iets", daar mogen we dus niet in een grote boog omheen lopen, juíst omwille van de God die zich in Jeruzalem laat kennen en die we daar mogen ontmoeten.

Ik zei: daar "moeten we iets mee", met zo'n halfdode pechvogel aan de kant van de weg. Maar dat "moeten" is het totaal verkeerde woord in dit verband. Dan krijg je geforceerde toestanden: zoals met iemand die je tegen het lijf loopt in de supermarkt en met wie je voor je gevoel wel even móet praten - al staat je hoofd daar helemaal niet naar en heb je er misschien helemaal geen zin in. Dan kun je het dus beter laten ... Het prachtige van die Samaritaan die Jezus bij Lucas beschrijft is nu juist dat die meteen wérkelijk geráákt wordt door die halfdode figuur langs de weg. "Hij zag hem en was ten diepste met hem begaan". Zien, veelgeliefden, werkelijk zien. Mensen echt zien, iemand echt zien. De hele gestalte van iemand en het wezen goed tot je laten doordringen, dat is niet iets vanzelfsprekends. Vaak zien we de mensen, de dieren en de dingen wel maar zien we ze niet. Ze komen niet bij ons binnen, feitelijk sluit je jezelf áf - want je moet zo nodig naar Jeruzalem. Of naar Johannesburg. Voetbal kijken. Boodschappen doen. Bidden. En zo gebeurt het dat we voorbijgaan aan de openbaring van God in ons leven. Hij laat zich zien, op de eerste plaats in mensen die in nood zijn, die jou nodig hebben en voor wie jij iets zou kunnen doen. God laat zich zien. Maar wij verschuilen ons. Adam waar ben je? Niet thuis!

Zo niet de Samaritaan. Hij is wel thuis - al is hij dan "op reis". Hij laat onmiddellijk zijn hart spreken. Het gebeurt gewoon. Hij denkt er niet eens over na in de zin van "wat zou ik in het licht van mijn geloof nu in deze situatie kunnen of misschien wel moeten doen?" Hij denkt niet na over God, de Samaritaan (iemand die "niet van het houtje" is dus), maar hij "dóet" God wél. Het is met hem, met die Samaritaan, zoals in het boek Deuteronomium, de eerste lezing van vandaag, gesproken wordt over Gods geboden. Die zijn niet te zwaar voor je en die liggen niet buiten je bereik. Je hoeft niet naar de hemel of de zee over te steken om erbij te kunnen. "Nee, het woord is dicht bij je, in je mond en in je hart. Dus je kunt het volbrengen" - zoals de Samaritaan laat zien. De hulp die hij biedt is adequaat, royaal, nuchter, niet sentimenteel, die wordt niet overgoten met een godsdienstig sausje. De Samaritaan neemt de tijd voor het slachtoffer. Hij trekt met hem in een herberg. Maar hij heeft ook zijn grenzen. De andere dag moet hij echt verder, maar dan doet hij een beroep op de herbergier voor verdere zorg - en stelt zich dan ook nog eens garant in verband met de eventuele kosten. Wat mij er in aanspreekt, in hoe hij het aanpakt, die Samaritaan, dat is het frisse, het niet-tobberige van zijn aanpak: "Wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwige leven?" en "Wie is mijn naaste?" - de vragen die de wetgeleerde Jezus stelt, zulke vragen stelt hij, de Samaritaan, niet. Hij laat z'n hart spreken. Proberen wij het ook: in Jericho en Jeruzalem. In Johannesburg. In Obdam en in Amsterdam. Amen.