Zoals een moeder haar kind troost (Jes. 66,13)

Wees niet verwonderd wanneer je op een gedachtenisprentje voor een overleden moeder het prachtige woord van Jesaja aantreft: “Zoals een moeder haar kind troost, zo zal ik jou troosten.” Zo vaak hebben moeders het grote en kleine kinderverdriet opgevangen. De grootste troost lag in het feit dat ze er waren en dat hun kind mocht aanvoelen: “Vrees niet, ween niet. ik ben er.” Hun leven lang blijven moeders een haven, waar hun dochters en zonen tot rijpere leeftijd mogen aanmeren.

Jesaja weet het prachtig te schilderen: het kind dat gevoed wordt, dat vertroeteld zit op de schoot, dat gedragen wordt op de arm. Het is een beeld van tederheid. Het geeft ondermeer de ontroerende charme aan een aantal iconen, beelden en schilderijen van Maria, de moeder met haar kind Jezus.

Bij Jesaja is dit vers het hoogtepunt van het heilswoord dat God richt tot mensen in de ballingschap, tot mensen in de diaspora en ook tot hen die terugkeerden naar Jeruzalem en die de stad in een lamentabele toestand vonden. Jeruzalem is vrouwe Sion. Zij was in barensweeën en gaf het leven.

Jahweh krijgt hier moederlijke trekken. “Jahweh wordt niet met een moeder gelijkgesteld, maar de troost van een moeder is het beste op aarde waarmee men zijn troost kan vergelijken” (A. Schoors, Commentaar bij Jesaja, 1972).

Paus Luciani, Johannes Paulus I zei bij het Angelusgebed op 10 september 1978: “God is onze vader, meer nog Hij is onze moeder.” Hij zei dit naar aanleiding van de Camp David akkoorden, waar president Carter, president Sadate en premier Begin onderhandelden over de vrede in het Midden-Oosten. Deze politiekers hadden er gebeden. Carter had de zin aangehaald: “Klop en er zal worden opengedaan.” Sadate zei: “In een donkere nacht onder een donkere steen bevindt zich een kleine mier. God ziet haar en vergeet ze niet.” Begin haalde Jesaja aan: “Zoals een moeder haar kind niet kan vergeten, zo zal Hij Sion nooit in de steek laten” (Jes. 49,14-15). De paus sloot zich in Rome aan bij dit gebed en zei: “Wij voelen en denken hier hetzelfde. God houdt van ons. Hij heeft het oog op ons gericht, ook als we denken dat het nacht is. Hij is een vader. Meer nog Hij is moeder. Hij wil ons geen kwaad. Hij wenst ons allen het goede. Wanneer kinderen ziek zijn, ondervinden ze nog meer de zorg van hun moeder. Zo we ziek zijn door het kwaad dat we aanrichten, door van de goede weg af te wijken, dan besteedt God nog meer aandacht en zorg aan ons.”

Jesaja richtte zich tot de stad Jeruzalem. Zij is vrouwe Sion, naar wie de volkeren optrekken. Jesaja denkt al verder in de toekomst en heeft de eindtijd voor ogen. De droom verschuift naar het hemelse Jeruzalem, waar alle tranen zullen worden afgewist.

Jeruzalem, een stad, een vrouw. Ze is beeld van bescherming. Ze geeft veiligheid aan wie binnen haar muren is. Die stad heeft gefascineerd en ze heeft ontgoocheld. Ze heeft bloei gekend en verval. Ze is de wieg van drie monotheïstische godsdiensten. Ze is een verdeelde stad, met stenen door haat getekend. Lange tijd was ze gescheiden door een muur, die verdween na de zesdagenoorlog. Hij kreeg een nog ergere opvolger in de muur tussen Joods gebied en de bezette gebieden, in deze aan de grens met Egypte en de Gazastreek en deze van twee kilometer lang en tien meter hoog in Kfar Kila (Zuid Libanon). Deze wordt nog verder uitgebouwd. De hoop van Camp David is al lang vervlogen. Toch mogen we niet ophouden te bidden voor vrede en gerechtigheid in het woelige Midden-Oosten.

In de steden leven de meeste mensen. Ze lijken op een wonderlijke mierennest. Ze hebben een groot aanbod aan voorzieningen, aan werk en cultuur. Steden leven. Ze leven naar de dood toe, wanneer ze enkel nog kantoorgebouwen bevatten en de welstellende burgers haar verlaten voor riante woningen buiten de stad. Bij de viering van het veertigjarig bestaan van Brussel Onthaal Open Deur wezen sprekers op de verpaupering van de stadskern en de aanwezigheid van steeds meer fragiele mensen in de anonimiteit. “De stad is dubbelzinnig: Babylon en Jeruzalem. Hel en hemel tegelijk. Bewoond door misdadigers en heiligen, en velen tussenin. Oord van verderf en van deugd, en velen tussenin. Plaats van depressie en van hoop, en velen tussenin. Juist daarom heeft de stad kernen van hoop nodig die wel water en vuur kunnen verzoenen” (Mark van de Voorde, Geloven in de stad).

Wanneer Jezus 36 groepjes van twee personen uitzendt, stuurt hij ze naar dorpen en steden. Groot waren die steden niet in Palestina. Lucas heeft bij het neerpennen van de zendingsrede misschien de steden voor ogen in het Romeinse Rijk, waar christenen naar toe zullen trekken: Damascus, Antiochië, Korinte, Athene en vooral Rome. Paulus koos voor de stad om er Jezus te verkondigen. Hij vertrouwde erop dat “veel mensen daar aan God toebehoren” (Hnd. 18,10-11). In een nieuwe evangelisatie willen mensen uitdrukken wat deze liefde van God voor hen en voor de maatschappij betekent. Na Brussel-Allerheiligen 2006 en de Europese ontmoeting van Taizé in 2008 was het project Metropolis 2012 een nieuwe etappe van een evangelisatietocht in Brussel.

Bij de zoektocht naar geluk is de aanwezigheid gewenst van mensen die vrede en troost brengen. De woorddienst legt een band tussen het troostwoord van Jesaja en de zendingsrede van Jezus. De bron van beide ligt in God die er is en die troost en vrede brengt. Op het feest van de H Teresia van Lissieux krijgen we de troostwoorden van Jesaja (Jes. 66,10-14). Dit woord heeft dit jonge meisje bevrijd uit een depressie bij het gemis van haar moeder. Het heeft haar de weg geopend naar het vertrouwen en het kindschap van God. “Je hebt tegenwoordig in de huizen van rijke mensen een lift in plaats van een trap. Zo wil ik de lift naar God vinden. Ik ben te klein om de lastige trap naar de volmaaktheid te kunnen beklimmen. Dus ben ik in de Heilige Schrift op zoek gegaan en vond in het boek Spreuken (9,4): 'Als iemand heel klein is, dan kome hij tot Mij.’ Dat heb ik gedaan. En ik was benieuwd, wat God met zo'n klein iemand zou doen. Ik zocht verder en vond bij Jesaja (66,13-12): 'Zoals een moeder haar kindje koestert, zo zal Ik u troosten. Ik zal u op mijn borst dragen en u wiegen op mijn knieën’” (Teresia van Lisieux, Mijn roeping is de liefde).