Elke dag (2010)

De evangelist Lucas is sterk afhankelijk van Marcus.  Hij neemt teksten van hem over.  Hij laat er ook een aantal weg en schuift er eigen formuleringen voor in de plaats.  

De belijdenis van Petrus heeft in elk van de synoptici een centrale plaats.  Elk van hen legt nochtans een andere belijdenis in de mond van Petrus.  Bij Matteüs zegt Petrus dat Jezus "de Christus is, de Zoon van de levende God."  Bij Marcus dat hij "de Christus" is, bij Lucas dat hij "de Gezalfde van God" is.  Lucas voegt bij zijn verhaal alweer een eigen zinnetje.  "Jezus is alleen aan het bidden, wanneer zijn leerlingen naar hem toekomen."  Waarvoor bidt Jezus?  Dat wordt niet gezegd.  Bidden is bij hem terugkeren naar zijn bron.  Het is de Vader ontmoeten.  Jezus zal wel niet gebeden hebben opdat Petrus een goed antwoord zou geven op de vraag nopens de identiteit van Jezus.  Misschien heeft hij gebeden dat zijn leerlingen zouden intreden in wat hij hen zou zeggen over zijn levenslot.  Hij vertrouwt hun toe dat de Mensenzoon veel zal moeten lijden.  Lucas laat de hevige reactie van Petrus weg, die we bij Marcus en Matteüs krijgen.  Lucas weet dat sinds het heengaan van Jezus het lijden niet verminderd is, integendeel.  Petrus moet er zich niet tegen verzetten, want zoals Jezus in de leerschool van het lijden was, zo ook de christen.  

De oproep tot navolging sluit nauw aan bij die belijdenis van Petrus.  Ook daar valt een woordje op dat Lucas toevoegt.  Hij spreekt over het kruis opnemen "elke dag".  Een radicale uitspraak, zoals zoveel andere in zijn evangelie.  Lucas is overtuigd van de wederkomst van de Heer, maar denkt dat die komst in heerlijkheid een lange tijd kan uitblijven.  Ondertussen hebben we elke dag ons kruis op te nemen.  Dit gebeurt door Christus trouw te blijven, als veel ons daarvan weerhoudt.  

Elke dag moeten we voor ons zelf en anderen duidelijk maken wie Jezus is.  "Wie zeggen de mensen dat ik ben?"  Wat schrijven ze over hem in de krant?  Er gaan weken voorbij, eer zijn naam erin verschijnt.  Er komt misschien een vermelding wanneer een Jezusfilm uitkomt met daarin de rol van Maria Magdalena of van Judas.  "Wie zeggen de mensen dat ik ben?"  Hij is een onbekende, al staan afbeeldingen van hem op pleinen en kruisbeelden in het landschap en heeft elk dorp en stadsgedeelte een kerk gebouwd omwille van hem en zijn volgelingen.  

Jezus houdt geen opiniepeiling, maar wenst te weten wie hij is voor ieder van ons.  Hij vroeg een persoonlijk antwoord van zijn leerlingen.  Hij stelt zijn vraag aan wie tot zijn kring wil behoren en zich christen noemt.  "Wie ben ik voor u?"  Ik kan de catechismus aanhalen of met Petrus antwoorden: "Gij zijt de gezalfde."  Maar zeggen we daarmee voldoende?  Wie is Jezus voor mij?  Hij is degene over wie de evangelisten schreven en over wie de Bijbel verhaalt.   Dankzij het evangelie kan ik over hem spreken.  Mijn belijdenis is in verbondenheid met een gemeenschap.  Langs haar hebben wij al vroeg iets van hem ingeademd.  We kregen een beeld mee dat doorheen het leven verder wordt bijgewerkt en gecorrigeerd.  Om de vraag te beantwoorden kan ik verwijzen naar het werk van kunstenaars en met genoegen het boek van Peter Schmidt doorbladeren In de handen van de mensen of de cataloog bekijken van de Jezus-expositie tijdens de WJD in Keulen, Ansichten Christi

 Wie is hij?  Waarom keren mensen hem de rug toe en willen ze hun naam in het doopregister schrappen?  Waarom worden anderen door hem aangesproken en laten ze zich dopen?  Wie is Jezus?  Een superstar, een revolutionair?  Er zijn de zoeterige uitbeeldingen, waarin Jezus verpakt wordt.  Hij trekt zich steeds terug als mensen hem voor hun kar spannen.  Hij is die man uit het verleden, van wie we geloven dat God in hem present was.  In zijn woorden en daden, in zijn omgang met mensen vatten we enigermate wie God is.  Jezus is de gekruisigde en de verrezene, die voor ons een levende is. 

 Jezus is meer dan een herinnering, meer dan een van de groten met invloed op de wereldgeschiedenis.  Hij is voor mij heden en toekomst.  Hij is degene die er altijd is, van wie ik hetzelfde mag zeggen als wat God oproept: bron, kracht, leven, tegenwoordigheid.  Hij is vriend, broer, rechter, de man die mij de hand reikt opdat ik niet zou vergaan.  Dit alles belijden we met schroom.  Wij kunnen hem immers elk moment verraden en verloochenen.  Maar hij blijft uitnodigen om met zijn blik naar mensen te kijken, met zijn handen de zwakken te dienen, met zijn hart God en de medemens te beminnen. 

Is het waar, vraagt een jonge, mentaal zwakke patiënte telkens zij mij ontmoet, dat Jezus  van elke mens houdt  "Ziet hij mij?"  Bij haar moet ik geen verdere uitleg gaan zoeken maar haar antwoorden: "Ja, Cindy, hij ziet jou en houdt van jou."  "Zal ik bij Jezus komen?" vraagt ze.  Waarom zou ik daar aan twijfelen?  Is haar eenvoud niet een Schone belijdenis?  

Studenten hadden een weekend gevolgd in een abdij en er alles meegemaakt.  Een van hen vond dat de monniken in het klooster weinig over God hadden gesproken.  Een Broeder zei: "Dat doen we eigenlijk nooit, want dat vinden we oneerbiedig.  We zingen God toe (en wel heel vaak).  We luisteren naar Hem (in zijn woord) en ontmoeten Hem , bijvoorbeeld in jullie, net als in de lofzang, de lezing en het persoonlijk gebed" (W. Derkse in het boek Geleerd en Gelovig, p. 110).