9e zondag door het jaar C - 2016

Zusters en broeders,

Meer en meer wordt onze samenleving een smeltkroes van verschillende volkeren, talen, culturen, godsdiensten of schijngodsdiensten, en van nog zoveel andere dingen. Vaak hebben we het daar moeilijk mee, want vreemdelingen blijven vreemd voor ons. Ze zijn en ze blijven anders, en ze willen ook andere dingen dan wij. Daarvan zijn velen onder ons overtuigd, maar is het ook zo? Zijn vreemden echt anders dan wij, met andere gedachten, andere gevoelen en andere verlangens? Zijn zij, om maar iets te zeggen, dan niet op zoek naar een gezond en een gelukkig leven? Willen zij niet het beste maken van hun leven en dat van hun gezin en hun familie? Zijn zij na een vermoeiende dag niet uit op ontspanning en op rust? Hopen zij niet te genezen wanneer ze ziek zijn? Natuurlijk zijn ze op zoek naar dezelfde dingen als wij. Dat kan ook niet anders, want allen zijn we kinderen van dezelfde God, Hij die Vader en Moeder is van alle mensenkinderen.

In de eerste lezing horen we dat koning Salomo daarvan overtuigd is. Dus bidt hij diepgelovig dat ook vreemdelingen welkom zouden zijn in de tempel van de Heer. Hij vraagt ook zeer uitdrukkelijk dat God de Heer hun gebeden, en ook hun smeekbeden zou verhoren. En zo is Salomo een voorbeeld voor ons, net zoals de honderdman dat is in het evangelie. Hij is een  Romeinse officier, hij hoort dus bij de bezetters van het joodse volk, maar toch houdt hij van dat volk, zozeer dat hij op zijn kosten de synagoge heeft laten bouwen. Hij heeft dus ook zeer veel respect voor hun geloof. En hij is bezorgd om zijn knecht. Die man is helemaal geen familie van hem, en toch is hij bezorgd. Hij gaat niet zelf naar Jezus, omdat hij weet dat hij als heidense vreemdeling in de ogen van de joden een onrein iemand is. Daarom ook zegt hij dat hij niet waardig is dat Jezus zijn huis binnengaat, want dan zou Hij, dus Jezus, besmet zijn. Het zijn woorden die we zeer goed kennen, woorden die we elke keer zeggen bij de heilige communie: ‘Heer, ik ben niet waardig dat Gij tot mij komt.’ Woorden van die Romeinse heiden, die honderdman. Jezus is er zo door aangegrepen dat Hij zegt: ‘Zo’n groot geloof heb ik zelfs in Israël nog niet gevonden.’

En zoals altijd moeten we ons afvragen: Waar staan wij? Zijn wij zo open voor vreemdelingen als Salomo, en zo gelovig als die heidense honderdman? Hij is een vreemdeling, dus iemand die wij dikwijls niet vertrouwen. Maar zijn wij even bezorgd voor onze medemensen als hij voor zijn knecht? Hebben wij evenveel respect voor de opvattingen en gedragingen van andere volkeren als hij voor de joden? Willen ook wij iets doen voor andere mensen, ook voor vreemdelingen?

Maar de kracht van het verhaal blijft niet daartoe beperkt, want de vraag van de officier blijft niet onbeantwoord, integendeel: wanneer de oudsten die hij naar Jezus gestuurd heeft in het huis terugkeren, blijkt de knecht genezen te zijn. Waarom? Omdat God niet tegen te houden is door menselijke muren. Of die muren nu gebouwd zijn door andere volkeren, door overtuigde atheïsten, door communisten,  nazi’s, IS, Al Shabaab, Boko Haram of Al Quaeda: God is niet tegen te houden. Zijn  goedheid gaat door alle muren heen.

Zusters en broeders, we leren veel vandaag, en we moeten ons afvragen waar wij staan. Bidden wij, zoals Salomo, voor andere mensen, ook voor vreemdelingen? Komen wij op voor onze medemensen zoals die Romeinse officier, ook als die medemensen vreemdelingen zijn? Hebben wij het hetzelfde diepe geloof in God de Heer en in Jezus als die honderdman? Staan wij open voor anderen, zoals Jezus openstaat voor die vreemdeling? Het zou goed zijn als we op al die vragen positief zouden kunnen antwoorden. En het zou even goed zijn als we ons zouden inspannen om positief te kúnnen antwoorden. Amen.