7e zondag door het jaar C - 2019

Zusters en broeders,

Is de wereld harder en gewelddadiger geworden dan vroeger? Velen antwoorden ‘ja’ op die vraag, en verwijzen naar de miljoenen vluchtelingen, de corruptie, uitbuiting en wreedheid van veel regimes tegen hun eigen landgenoten, de teloorgang van de vrijheid van doen en denken in zogenaamd democratische landen, de vele politici die aanzetten tot haat tegen iedereen die het aandurft anders te denken dan zij, de wreedheden tegen vrouwen en kinderen, en tegen mannen en vrouwen die anders geaard zijn, enzovoort. Is ook de maatschappij waarin we leven harder en gewelddadiger geworden? Opnieuw antwoorden velen ‘ja’.  En hier wordt verwezen naar gevaarlijke jongerenbendes in de steden, drugsgeweld, familiaal geweld, gewelddadige overvallen en diefstallen, aanzetten tot haat tussen mensen en groepen die anders zijn en anders denken, enzovoort. En tegen dat alles brengt Jezus in: ‘Zoals gij wilt dat de mensen u behandelen, moet gij ook hen behandelen.’ Dat is een heel goede raad, want wie wil nu graag gewelddadig aangepakt worden? Wie wil overvallen en beroofd worden? Wie wil gehaat worden? Wie wil wreedheden ondergaan? Het is dus de logica zelf wanneer Jezus zegt: Doe niet aan een ander wat ge zelf niet wilt aangedaan worden.

Maar Jezus gaat veel verder dan dit, want Hij zegt ook: "Bemin  uw  vijanden,  doe  wel aan die u haten,  zegen  hen  die  u  vervloeken  en bid voor hen die u mishandelen. Slaat iemand u op de ene wang, keer hem ook de andere toe. Wordt gij bestolen, eis uw eigendom dan niet terug.’ Ik denk dat velen zich bij die woorden afvragen of Jezus misschien zo naïef is dat Hij elk contact met de werkelijkheid verloren heeft.  Want hoe kunnen wij van onze vijanden houden? Hoe kunnen wij houden van misdadigers die ons vreselijke dingen hebben aangedaan? Hoe kunnen we goed doen aan wie ons haten en belonen wie ons besteelt?  Hoe kunnen we iemand zomaar geweld tegen ons laten plegen? Het klinkt allemaal heel vreemd en heel onmogelijk, maar het wordt wel begrijpelijk wanneer Jezus eraan toevoegt: ‘Wees barmhartig zoals uw Vader in de hemel barmhartig is.’

Want dat kunnen we niet: even barmhartig zijn als God zelf. Immers, God is God en wij zijn mensen. Ook al zijn we geschapen naar zijn beeld en gelijkenis, we blijven mensen met ons kunnen en ons niet kunnen, ons willen en ons niet willen, ons goed, maar spijtig genoeg ook met ons kwaad. We kunnen dus niet even barmhartig zijn als God, en dat weet Jezus ook.  Hij weet dus dat Hij ons iets onmogelijks opdraagt, maar Hij veroordeelt ons daar niet voor. Wat evenwel niet onmogelijk is, is dat we God misbruiken om onze tekortkomingen en onze zonden te verantwoorden. We zien daarvan een schrijnend voorbeeld in de eerste lezing. David slaagt erin ’s nachts het kamp van zijn rivaal Saul binnen te dringen. Zijn officier Abisaï zegt: ‘Nu levert God uw vijand aan u over’, en hij wil Saul vermoorden. Het is een flagrant voorbeeld van misbruik van God. Want niet God heeft Saul en het hele kamp in een diepe slaap gedompeld om hen aan David over te leveren, wel hun vermoeidheid en hun roekeloosheid. God levert geen mensen over aan hun vijanden. ‘Gott mit uns’ was een eeuw lang de strijdkreet van het Duitse leger, en ‘Allahoe Akbar’ schreeuwen moslimterroristen die zelfmoordaanslagen plegen met zoveel mogelijk slachtoffers. Maar God is niet met vechtende en vaak moordende soldaten  en Hij wordt zeker niet geëerd door de afgrijselijke wreedheden van die moslimfundamentalisten.  God is geen wraak, geen wreedheid, geen haat. God is liefde, God is barmhartigheid, en aan zijn liefde en barmhartigheid moeten wij ons spiegelen.

‘Wees barmhartig zoals uw hemelse Vader barmhartig is’, zegt Jezus. Hij weet dat we dat niet kunnen, maar spoort ons op die manier aan er echt naar te streven om barmhartig te zijn, en om geen haat en wraak, maar vergeving te zaaien. En we kunnen alleen maar hopen dat de hele mensenwereld die barmhartigheid zou nastreven. Pas dan zou de wereld leefbaar zijn voor iedereen, pas dan zou er vrede zijn. Het is een ideaal dat me doet denken aan mijn kindertijd kort na de oorlog. Een oorlog met vooral van Duitse kant onnoemelijk veel vreselijke dingen. Maar het is me bijgebleven dat er in mijn dorp geen haat tegen  de Duitsers werd gezaaid. ‘Ze hadden er ook niet om gevraagd, en nu lag hun hele land plat’, waren de woorden die ik hoorde, ook van mijn vader, die nochtans zes maanden krijgsgevangen was geweest. Maar ik ontmoette geen wraakgevoelens en geen haat. Alleen maar dank om de vrede, en meelijden en meevoelen met de verslagen vijand.

Zusters en broeders, laten we daar met z’n allen naar streven: naar vrede, naar meevoelen met anderen, naar de barmhartigheid die God altijd voor ons en onze medemensen heeft. Amen.