4e zondag door het jaar C - 2007

Zusters en broeders,

Ergens in vijftienhonderd en schreef de Antwerpenaar Jan Van der Noot een klaagzang over de liefde. ‘Als het de liefde niet is, wat is het dan wél wat me kwelt?’ vroeg hij zich af. ‘En wat is de liefde? Is ze zoet of is ze zuur? Is ze zacht of hard? Maakt ze blij of maakt ze droef?’ En zo gaat dat maar door, veertien verzen lang. Een smartlap van het zuiverste gehalte. Van der Noot was niet de eerste en ook niet de laatste die zo dichtte. Voor en na hem heeft een hele schare dichters liederen en verzen van dat soort geschreven. Je kent het wel: zo van ‘Je ogen zijn zo blauw en ik sta hier in de kou’, en ‘Je hebt een heel mooi snoetje en ook heel leuke voetjes’ en meer van die rijmpjes of wat ervoor moet doorgaan. Allemaal over de liefde.

In zijn brief aan de Korintiërs zingt ook Paulus over de liefde, maar hij is niet te vergelijken met die dichters van die smartlappen. Zij dichten en zingen over iets wat op verliefdheid zou kunnen lijken, over een gevoel dat even vlug voorbij gaat als het opkomt. Paulus daarentegen schrijft over de Liefde met een grote L, over het wezen zelf van de liefde. ‘Wat is liefde’ vraagt ook hij zich af, en uit zijn antwoord blijkt dat hij ze boven alles stelt. Hij mag zijn wie hij wil en hebben wat hij wil, als hij de liefde niet heeft, dan is hij niets, kan hij niets en heeft hij niets. Hij somt ook de kwaliteiten van de liefde op: ze is verdraagzaam, barmhartig en verduldig, ze is niet afgunstig, niet praalziek, niet wraakzuchtig enz. Alles zal verdwijnen, maar de liefde is eeuwig. Dit zijn niet zomaar wat oppervlakkige woorden over een vluchtig gevoel, nee, dit is een wegwijzer voor het leven waarvan de Liefde met een grote L de basis, de bestaansreden zelf is.

Bij het lezen en herlezen van die prachtige Paulustekst dacht ik ineens aan wat Johannes in zijn eerste brief schrijft en wat ook voortdurend uit de woorden en daden van Jezus blijkt: God is liefde. Drie woordjes: God is liefde. God is dus synoniem van liefde, en liefde is een ander woord voor God. We kunnen dus in die tekst van Paulus het woord liefde vervangen door God, en dan lezen we: ‘Ik mag zijn wat ik wil en hebben wat ik wil, als ik God niet heb, ben ik niets, kan ik niets en heb ik niets. God is verdraagzaam, barmhartig en verduldig. God is niet afgunstig, Hij geeft niet om schone schijn, Hij zoekt zichzelf niet, Hij laat zich niet kwaad maken en rekent het kwade niet aan. Hij verheugt zich niet over onrecht maar vindt vreugde in de waarheid. Hij verdraagt alles, Hij duldt alles. Alles zal verdwijnen, maar God is eeuwig.’ Misschien zonder het zelf te beseffen, schrijft Sint-Paulus hier een heel mooie ode aan God, vertaalt Hij als het ware God in heel begrijpelijke en heel bevattelijke woorden. Daaruit blijkt dat God niet veraf is, niet onbereikbaar, niet uit op pracht en praal en schone schijn. Nee, God is gewoon liefde, met al het mooie en al het goede wat dat woord inhoudt. En liefde is niet zomaar een woord, nee, het is een werkwoord. God zit dus niet zomaar een beetje onbewogen op zijn wereld en op zijn mensen neer te kijken, nee, Hij is actief met hen, met ons bezig. In, met, door liefde. Want God is liefde.

In het evangelie van vandaag lezen we hoe het Jezus vergaat in de synagoge van Nazareth, het dorp waar Hij zijn jeugd heeft doorgebracht en waar iedereen Hem kent. En misschien vragen we ons af waarom Hij zo negatief reageert op zijn dorpsgenoten. Hij, de Zoon van God, Hij die dus ook liefde is. Zijn reactie hier lijkt niet echt liefdevol. Ik denk dat ze samenhangt met wat er omgaat in zijn toehoorders. Hij heeft net voorgelezen uit Jesaja dat de Heer Hem gezalfd heeft om aan armen de Blijde Boodschap te verkondigen, aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken, aan blinden dat ze zullen zien, aan verdrukten dat ze kunnen gaan in vrijheid; om een genadejaar af te kondigen van de Heer. En Hij voegt daar nu aan toe dat dit Schriftwoord met Hem in vervulling is gegaan. Hij is de Gezondene van God. Eerst zijn ze blij met en om zijn woorden, maar dan klinkt het: ‘Is dat niet de zoon van Jozef?’ Het is dus heel rap gedaan met de blijheid en de instemming. De afbraak begint al meteen. ‘Wie denkt hij wel dat hij is, dat zoontje van Jozef de timmerman?’

Zusters en broeders, de inwoners van Nazareth hebben de liefde niet, zo eenvoudig is dat. Ze zijn afgunstig, ze gunnen een ander het licht in de ogen niet. En ze zijn ook niet verdraagzaam: ze geven Jezus niet eens de kans om de Blijde Boodschap te verkondigen. Ze breken Hem liever meteen af, en ze breken meteen ook af wat Hij zou willen opbouwen: een genadejaar van de Heer, een wereld en een mens vol liefde, dus vol God. Ze wijzen God af. Dat is hún keuze, en die keuze maken ze zelf. En God, die liefde is, is niet opdringerig. Hij dwingt mensen niet zijn liefde aan te nemen, Hij respecteert de vrijheid van de mens die Hijzelf geschapen heeft. Dat doet ook Jezus. Hij dringt zichzelf en zijn Blijde boodschap niet op. Wanneer Hij later zijn leerlingen uitzendt om zijn woord te verkondigen, geeft Hij hun dat ook als richtlijn mee: als je ergens niet welkom bent, schud dan het stof van je voeten en ga verder. Je mag de mensen niet dwingen, want liefde is niet opdringerig, God is niet opdringerig.

Zusters en broeders, liefde is verdraagzaam, barmhartig en verduldig. Ze is niet afgunstig, geeft niet om de schone schijn, en rekent het kwade niet aan. Alles verdraagt zij, alles gelooft zij, alles hoopt zij, alles duldt zij. Alles zal verdwijnen, maar de liefde is voor eeuwig. Wie we ook zijn en wat we ook hebben, als we die liefde niet hebben, zijn we niets, hebben we niets, kunnen we niets. Want zonder die liefde verwijderen we ons van God, God die liefde is. En zonder God, die is voor eeuwig, zijn we niets, hebben we niets, kunnen we niets. Amen.

Download deze preek in Microsoft Word formaat