Om alles te verzoenen (Kol. 1,20)

Wij zijn geroepen om te danken altijd en overal, dag na dag, vanaf de eerste zondag van het kerkelijk jaar tot op de laatste.  In zijn brieven toont Paulus zich een heel dankbaar man en hij zet zijn lezers daartoe aan.  “Dank God onder alle omstandigheden” (1 Tess. 5,18).  In de brief aan de Kolossenzen, door Paulus of door iemand uit zijn school geschreven, steekt veel dankbaarheid.  De auteur is al aan het danken van bij de begroeting (Kol. 1,3).  Hij zal er herhaaldelijk op terugkomen.  “Breng met vreugde dank aan de Heer” (Kol. 1,12).  “Wees dankbaar” (Kol. 3,15).  Paulus heeft zorgen om de gemeente in Kolosse omdat verkeerde opvattingen haar bedreigen en haar zouden afhouden van de unieke betekenis van Christus.  Wat Christus in ons verricht heeft door het doopsel, dit is de grond waarom wij God moeten danken.

 

“We kunnen zeggen dat de relaties tussen Paulus en de gemeenten waarmee hij bekend is, voor een belangrijk deel gedragen worden door de dankzegging en de voorbeden die hij voor hen doet.  Op deze manier blijft hij met zijn betrokkenheid, zijn zorgen en verwachtingen niet alleen, maar hij verdiept en verhoogt ze door ze bij God te brengen” (L. Th. Witkamp, Kolossenzen, p. 29).

 

Christenen danken om wie Christus is en om wat hij deed, doet en zal doen, vooral voor wat hij voor hen gedaan heeft doorheen het doopsel.  “In hem is onze bevrijding verzekerd en zijn onze zonden vergeven” (Kol. 1,14).

 

De dank wordt zingend verwoord.  “Laat Christus’ woorden in al hun rijkdom in u wonen; onderricht en vermaan elkaar in alle wijsheid, zing met heel uw hart psalmen en hymnen voor God en liederen die de Geest u vol genade ingeeft” Kol, 3,16).  Hetzelfde staat ongeveer in de brief aan de Efesiërs (Ef. 5,19).  De leerlingen hebben samen met Jezus gezongen.  Ze hebben gezongen in het cenakel bij het laatste avondmaal.  “Nadat ze de lofzang hadden gezongen, vertrokken ze naar de Olijfberg” (Mc. 14,26).  Lucas besluit zijn evangelie met de korte melding: “Ze brachten hem hulde en keerden in grote vreugde terug nar Jeruzalem, waar ze voortdurend in de tempel waren en God  loofden” (Lc. 24,52-54). 

 

Naast de psalmen die de christenen samen met de joden zingen, hebben ze eigen hymnen gezongen.  Enkele jaren na de dood van de Nazarener bezingen zijn volgelingen in liederen wie hij was en is.  Tot deze vroegchristelijke hymnen behoort deze uit de brief aan de Filippenzen. over Jezus, die bij de Vader is en die zich heeft ontledigd en die tot Heer is uitgeroepen (Fil. 2,6-11).  Andere sporen en voorbeelden van oerchristelijke gezangen zijn de proloog bij Johannes (Joh. 1,1-5), een vredeslied over Christus (Ef. 2,14-17), een lied over het mysterie van ons geloof (1 Tim. 3,16) en dan de hymne, die de auteur van de Kolossenzenbrief gebruikt om de universele macht van Christus te bezingen (Kol. 1, 15-20).  Deze hymne kent een komische betekenis toe aan hem die op het kruis is gestorven en door wie christenen een nieuwe werkelijkheid zijn ingetreden.  Ze kent aan Christus vele titels toe.  Hij is beeld van God, de onzichtbare.  Hij is de eerstgeboren, in Hem is alles geschapen.  Hij bestaat vóór alles.  Bij al deze titels hebben de opstellers van de hymne steeds de gekruisigde Jezus voor ogen.  Hij is het hoofd van de Kerk.  Zij zien op naar de gekruisigde en verrezen Heer en voeren zijn mysterie tot bij God van bij het begin.  Wij kunnen aan deze hymne denken bij de doxologie van het eucharistisch gebed, waarin wij God loven door Christus, met hem en in hem, in de eenheid van de heilige Geest.  De titels in deze hymne bezorgden aan theologen een serieuze kluif.  Het gaat in deze hymne over incarnatie en pre-existente (Paus Benedictus, Het belang van de christologie - Pre-existente en incarnatie, 22 oktober 2008).

 

“De durf om de hele werkelijkheid in enkele woorden te laten omvatten door het geloof in Christus is haast adembenemend.  Tegen de druk van de ervaring van machten en krachten, tronen en heersers, kloven en breuken bezingt de dichter diens helende macht.  Dat hij zingt en niet redeneert is belangrijk.  Zingen in het donker geeft de mensen moed.  Zij zingen dan niet allereerst hun geloof uit.  Zij zingen zich vooral het geloof binnen.  Het lied zelf schept een nieuwe werkelijkheid.  Het dogma dat later zijn voedingsstoffen uit dergelijke hoge hymnen betrok, moet dan ook primair gezien worden als de lofprijzing van God op het terrein van het denken.  Deze lofprijzing is stamelen op verhoogde toon en uiting van een levende verwondering (vgl. Rom. 11,33-36)” (L. Th. Witkamp, Kolossenzen, p. 50-51).

 

“Ik heb wel eens gedacht dat de kerken van de Reformatie voortleven krachtens twee dingen: het stille lezen van de Schrift, en het niet aflaten van met man en macht samen te zingen” (Frits van der Meer).

 

De hymne over Christus is schatplichtig aan joodshellenistische reflecties over de Wijsheid.  Wat in het hellenistische Jodendom verspreid lag wordt in de hymne van Kol op grootste wijze samengevoegd, toegespitst en betrokken op Christus.  Naast de invloed op de kosmos wordt tevens de verlossing bezongen die Christus heeft gebracht.  Het werk van Jezus moet zich tonen in het leven van de christen en in de kerkgemeenschap.  Jezus is de verzoener, die bijeenbrengt en vrede sticht.  Een opdracht voor wie christen is.

 

In deze hymne is Christus met een heerlijk gewaad bekleed, dit van de Pantocrator, de Albeheerser.  Wat hij eens zal zijn, is ons nu nog niet ten volle duidelijk.  We zijn geneigd hem nu reeds met dit kleed te sieren en er onszelf mee te bekleden.  Als we de Pantocrator bezingen, moeten we Jeruzalem voor ogen blijven houden, waar hij is gekruisigd op Golgota en waar hij op de paasochtend in de tuin is verrezen.  Op het kruis hangt Jezus zonder mantel.  De soldaten hebben hem deze afgenomen.  Het evangelie van het feest van Christus Koning wijst op deze stervende man aan het kruis.  

 

In 2012 werd in Trier de reliek van ‘de heilige rok’ ter verering aangeboden.  Het thema van de bedevaart was: Und führe zusammen was getrennt ist.  Een half miljoen pelgrims trokken erheen.  Een van hen was Thomas Halik uit Praag, die tijdens het communistisch bewind in het geheim priester werd gewijd.  Hij is raadgever geweest bij president Havel.  Hij sprak in Trier over het kleed van de kerk en de naaktheid van God.  De kerk heeft dit onderkleed symbolisch niet goed bewaard en heeft het voortdurend verder gescheurd: scheuren van verdeeldheid, van eigenwijsheid.  Ze heeft er zich mee bekleed om zich af te scheiden van anderen.  “Het onderkleed van Jezus bleef in de handen van de soldaten.  Jezus is naakt gestorven.  Is het beeld van de naaktheid van Christus niet beter geschikt als beeld voor de kerk?”, vraagt Thomas Halik.  Jezus heeft zich helemaal prijsgegeven.  De ontlediging van Jezus zou zich moeten doorzetten in zijn kerk en haar tot meer deemoed leiden.  Christus die op het kruis zijn wonden toont, straalt invloed uit.  Een door crisissen gelouterde kerk kan voor de naakte Christus op het kruis getuigen.

 

Dagelijks voelen we de wonden van mens en wereld.  We merken hoe ver we afstaan van echte verzoening.  Wanneer ze in haar psychose steekt, komt een vrouw steeds met de vraag wat er moet gedaan om God en de duivel te verzoenen en opdat deze elkaar de hand zouden reiken.  Ze heeft moeite om te aanvaarden dat God altijd groter is en dat Hij het eerste en laatste woord heeft.  Is God zelf de gevangene van zijn eigen wilsbesluit waardoor de mens in vrijheid zich tegen hem kan kiezen?  De droom van de verzoening van het heelal wordt bevraagd door het leed van mensen, zoals van bejaarden die doelloos voor zich staren, of dat van een NAH patiënt (niet-aangeboren hersenletsel), die, na een coma en een verblijf van een jaar in een Universitair ziekenhuis, in een NAH afdeling komt, of van de jonge  man die al maanden lang op psychiatrische hulp is aangewezen. 

 

Christus heeft verdeeldheid overwonnen.  De schepping is niettemin nog steeds in barensweeën (Rom. 8,22).  Met haar zuchten we mee dat God eens alles in allen mag zijn.  

 

Een spreekwoord uit Litouwen zegt: “Zelfs in het kleinste plasje water weerspiegelt zich de zon.”  "Selbst in der kleinsten Pfütze spiegelt sich die Sonne."  Alles wat bestaat, participeert aan het geheim.  Maranata (1 Kor. 16,23).  Kom, Heer Jezus (Op 22,20).