Hij zal ons laten opstaan tot een nieuw leven (2 Makk. 7,9)

De twee boeken Makkabeeën behandelen moeilijke tijden uit de Joodse geschiedenis.  Na Alexander de Grote blijven vreemde vorsten over de joden regeren en neemt de hellenisering toe.  Ten tijde van koning Antiochus Epiphanes (175-164) en daarna komen groepen Joden in opstand.  Ze slagen erin de tempelcultus van uitwassen te bevrijden en politieke autonomie te bereiken voor Judea.  Het is een strijd om identiteit.  Daarvoor is er oorlog gevoerd, werden opstanden gepleegd en zijn mensen gedood.  Identiteit, een omstreden begrip in een voortschrijdende mondialisering.  De Libanees-Franse schrijver Maklouf waarschuwt voor”les identités meurtrières”.

 

De boeken van de Maccabeeën zijn niet in de joodse canon opgenomen.  De kerk schonk aandacht aan die schriften van de laatste eeuw vóór Christus en nam ze op in de canon.  Dit komt allicht omdat tijdens de eerste vervolgingen van christenen deze steun vonden in voorbeelden uit het oude testament.  Boven het eerste boek van de Maccabeeën mag als titel geplaatst Une foi qui donne courage pour résister jusqu’au sang.  De uitgevers van La Bible pastorale geven daarmee de juiste toon aan.  Het geloof geeft moed en volharding, zelfs als dit tot de dood leidt (1 Makk.).  Wat in het tweede boek van de Makkabeeën staat, gaat ongeveer over het zelfde.  De schrijver ervan is een Jood uit de diaspora in Alexandrië.  Hij schrijft in het Grieks en brengt getuigenissen over martelaren.  Hieronder vallen er vooral twee op: dit van de hoogbejaarde Eleazar en dat van de moeder met haar zeven kinderen.  De hoogbejaarde Eleazar komt ons groeten tijdens de week van de senioren.  Hij wou niet van het door de koning verordende offervlees eten.  “Eleazar nam een nobel besluit, passend bij zijn hoge ouderdom en zijn eerbiedwaardige grijze haren en geheel in de lijn van zijn van jongs af aan onberispelijke gedrag, en vooral ook in overeenstemming met de heilige, goddelijke wetgeving.  Hij verklaarde dat men hem maar meteen naar het dodenrijk moest sturen en zei: ‘Het zou mijn leeftijd onwaardig zijn wanneer ik huichelde en bij de jongeren de veronderstelling zou wekken dat ik op mijn negentigste jaar nog uitheemse gebruiken had overgenomen.  Daarmee zou ik hen, omwille van het kleine beetje leven dat mij nog te wachten staat, op een dwaalspoor brengen en zelf een onreine smet op mijn ouderdom werpen.  Zelfs als ik voor het moment mijn menselijke straf zou ontlopen, zou ik nooit aan de greep van de Almachtige ontkomen, noch bij mijn leven, noch bij mijn dood.  Maar door nu met opgeheven hoofd het leven te verlaten, zal ik me mijn ouderdom waardig betonen en de jongeren het edele voorbeeld stellen dat men omwille van de eerbiedwaardige, heilige voorschriften bereid moet zijn onverschrokken een nobele dood te sterven.’  Meteen na deze woorden betrad Eleazar het schavot.  Vlak voor hij onder de slagen bezweek, verzuchtte hij: ‘De Heer, die beschikt over heilig inzicht, weet dat ik, die de doodstraf had kunnen ontlopen, nu weliswaar zo gegeseld word dat mijn lichaam ondraaglijke pijnen lijdt, maar dat mijn geest dit alles uit ontzag voor hem blijmoedig ondergaat.’  Zo stierf hij, en zijn dood was niet alleen voor de jongeren, maar voor bijna iedereen van ons volk een onvergetelijk voorbeeld van edelmoedigheid en deugd” (2 Makk. 6,23-31).

 

Langs uittreksels uit het zevende hoofdstuk horen we één keer om de drie jaar in de zondagsliturgie uit het boek Maccabeeeën lezen.  Wat in een aantal Bijbelse teksten (Job, Daniël, Wijsheid) al voelbaar was, namelijk een perspectief op eeuwig leven, wordt hier duidelijker gezegd.  Zo we het ganse hoofdstuk lezen vinden we er zowel een fijnere belijdenis over God die schepper is als het geloof dat Hij de vrome opneemt tot eeuwig leven.  

 

Een gelovige leeft in de wereld, maar toch met een ander perspectief.  Het slachtoffer voelt zich daardoor sterker dan de dader.  Om hun geloof worden de zonen gefolterd.  Folterpraktijken die zowel onder ruwe als geraffineerde vormen voortbestaan.  Het zijn zwarte bladzijden uit de Algerijnse oorlog, uit nazitijd, uit Syrië.  De actie van christenen tegen foldering en doodstraf ACAT blijft alert om dit aan te klagen.

 

“Wees niet bang voor degenen die het lichaam kunnen doden, maar niet tot iets ergers in staat zijn” (Lc. 12,5).  De Makkabese broers bezwijken niet.  Zij geloven in de Heer die hen leven zal geven.  Hiermee zetten ze ons op weg naar een vast element uit het christelijk leven en geloven.  God geeft het eeuwig leven. 

 

De verrijzenis van de doden is door God geleidelijk geopenbaard aan zijn volk. De hoop op de lichamelijke verrijzenis van de doden heeft zich opgedrongen als een wezenlijk gevolg van het geloof in God als Schepper van de hele mens, van ziel en lichaam.  De Schepper van hemel en aarde is ook degene die trouw zijn verbond met Abraham en zijn nageslacht in stand houdt. Vanuit dit dubbele perspectief zal het geloof in de verrijzenis gestalte beginnen te krijgen. In hun beproevingen belijden de als martelaar gestorven Makkabeeën: De Koning van de wereld zal ons, die voor zijn wet sterven, opwekken tot een eeuwig leven (2 Makk. 7,9). De dood door de handen van mensen wordt begerenswaardig door de hoop die God ons geeft, dat Hij ons weer doet opstaan (2 Makk. 7,14)” (KKK. 992).

 

In de zondagsliturgie is het verhaal van de zevendgefolterde broers de pendant en de aanloop naar het twistgesprek van Jezus met Sadduceeën en Farizeeërs, dat de drie synoptici weergeven.  

 

“De Farizeeën en heel wat tijdgenoten van de Heer hoopten op de verrijzenis. Jezus leert deze uitdrukkelijk. Aan de Sadduceeën, die de verrijzenis ontkennen, antwoordt Hij: 'Zijt gij niet op een dwaalspoor, juist omdat gij noch de Schrift, noch Gods macht kent?' (Mc. 12,24). Het geloof in de verrijzenis berust op het geloof in God, die 'geen God van doden, maar van levenden is' (Mc. 12,27)” (KKK 993).

 

Goed, geen speculaties, geen beschrijvingen, maar vertrouwen in Hem, die is Alfa en Omega, Begin en Einde.

 

Maar er is meer: Jezus verbindt het geloof in de verrijzenis met zijn eigen persoon: 'Ik ben de verrijzenis en het leven' {Joh. 11,25}. Het is Jezus zelf die op de laatste dag hen zal doen verrijzen die in Hem geloofd hebbenen die zijn lichaam gegeten en zijn bloed gedronken hebben” (KKK 994).

 

Hiermee zijn wezenlijke dingen gezegd.  Ze zijn in ons Credo opgenomen.  Dat begint bij het geloof in God die schepper is en eindigt bij de belijdenis dat Hij ons het eeuwig leven kan aanbieden.

 

Er leeft een God, die alles schiep
 wat zichtbaar en onzichtbaar is,
die mij tot zijn aanschouwing riep
uit ondoorgrondbre duisternis.

Anton van Duinkerken (1903-1968)

 

“Vanaf het begin heeft het christelijk geloof in de verrijzenis onbegrip en tegenstand ontmoet. 'Op geen enkel punt ontmoet het christelijk geloof meer tegenstand dan inzake de verrijzenis van het lichaam'. Over het algemeen aanvaardt men dat het leven van de mens na de dood in geestelijke zin wordt voortgezet.  Maar hoe kan men geloven dat dit zo duidelijk sterfelijk lichaam kan verrijzen tot het eeuwig leven” (KKK 996).

 

De duidelijkste ontkenning van eeuwig leven ontkend is bij hen die beweren: dood is dood, amen en uit.  Je leeft maar tot zolang je in het gedachtenis van mensen aanwezig bent. Je leeft en ben maar een schakel in de hoop dat de wereld door jou iets beter is geworden.  Maar wat alsook het geheel verdwijnt?

 

Hoe moeten we het gedicht interpreteren van Gerard Reve, dat gebeiteld staat in een herdenkingsmuur te Machelen aan de Leie?

 

Niets te verwachten, niets te hopen
er rest mij niets dan duisternis en Dood.

Ik zie het , maar ik wankel niet: wie Gij ook zijt,

U heb ik lief met heel mijn hart, met al  mijn Bloed (De Witte Raaf, 157)

Gerard Reve. Gedicht uit 1968

 

Andere vervangen het verrijzenisgeloof door reïncarnatie, alsof dit een optimistisch vooruitzicht is.  De christen gelooft in de eenmaligheid van het leven.  Heden, nu is de gunstige tijd.

 

Eeuwig leven als een voorzetting van het huidige leven is evenmin een bemoedigend perspectief.  Er is te veel ellende mee verbonden met het leven hier.  Eeuwig leven is waar de vruchten van de Geest ten volle gedijen, waar gemeenschap en communicatie, goedheid, schoonheid, waarheid ons deel zijn.  Eeuwig leven waar het licht is, waar we tastend hebben naar gezocht.

 

Dit wordt het laatste gedicht wat ik schrijf,
nu het met mijn leven bijna is gedaan,
de scheppingsdrift me ook wat is vergaan
met letterlijk de kanker in mijn lijf,

 

en, Heer (ik spreek je toch maar weer zo aan,
ofschoon ik me nauwelijks daar iets bij voorstel,
maar ik praat liever tegen iemand aan
dan in de ruimte en zo is dit wel

de makkelijkste manier om wat te zeggen),-
hoe moet het nu, waar blijf ik met dat licht
van mij, van jou, wanneer het vallen, weg in
het onverhoeds onnoemelijke begint?
Of is het dat jij me er een onverdicht
woord dat niet uitgesproken hoeft voor vindt?

Hans Andreus

 

Elke mens uniek is.  Dit is een wonder.  Uniek al die miljoenen mensen die voor ons hebben geleefd, uniek, elk van de zeven miljard die nu leven, uniek al degene die na ons zullen komen.  God verloochent zijn liefde niet voor elk van zijn mensenkinderen.  We zijn geschreven in de palm van zijn hand (cf. Jes. 49,16).  Wat volgens Jesaja de HEER belooft aan vrouwe Sion, is een hoopvol woord voor elke mens met zijn unieke waarde.  God zal elke mensenkind blijven gedenken (‘ps. 8).  Dat we zo met hem mogen zijn en met alle anderen eraan deelnemen in de communicatie met hem en onder elkaar.

 

Met U zijn er geen verten meer en alles is nabij.
Des levens aanvang glinstert weer,
geen gisteren en geen morgen meer,
geen tijd meer en geen uren,
geen grenzen en geen muren ;
en alle angst voorbij,
verlost van schaduw en van schijn,
wordt pijn en smart tot vreugd verheven!
Hoe kan het zo eenvoudig zijn!
Hoe kan het leven Hemel zijn.
Met U, o kern van alle leven!

Felix Timmermans 1886-1947

 

God is een God van levenden en niet van doden.  Hij vangt ons op in zijn liefde.  Met dit hoopvol woord nemen mensen afscheid van hun geliefden .  Daardoor  kunnen ze zeggen: A Dieu, tot bij God.