“Zal Hij bij zijn komst het geloof op aarde vinden?” (Lc. 18,8)

 

Het is een uitdagende vraag die Jezus stelde tijdens zijn tocht naar Jeruzalem. Vanwege de Farizeeërs had hij al een vraag gekregen over de komst van het koninkrijk. Op hun vraag, wanneer dit zou aanbreken, had hij dit veelzeggende antwoord gegeven: “Het rijk Gods is midden onder u” (Lc. 14,20-21).

Naderhand wijdt hij toch uit over het einde dat eens zal komen met de terugkeer van de Mensenzoon. Bij Lucas gaat het over een lange tussentijd, waarna de Mensenzoon zal verschijnen als rechter. Jezus klaagt over de zorgeloosheid waarmee mensen leven zonder zich om die dag te bekommeren. Ze leven zorgeloos en vergeten catastrofen die er geweest zijn en ze beseffen niet dat er nog zullen komen (Lc. 17,26).

Zal de Mensenzoon nog geloof vinden (Lc. 18,8)? Deze vraag heeft iets weg van de klacht, die hij later over Jeruzalem uitspreekt (Lc. 19,41-44). Hij weent wanneer hij bij de stad naderde, “omdat zij toen God naar haar omkeek, dat niet heeft onderkend.”

Die vraag naar geloof is een bezorgde vraag, waarin evenzeer zorgen van de eerste christenen meespelen. Nochtans is Lucas eerder optimistisch, zeker in de Handelingen waarin hij de groei weergeeft van de christelijke gemeenschappen en de verbreiding van de kerk vanuit Jeruzalem tot in het centrum van het Romeinse rijk.

Bidden

Jezus rekent erop dat de gemeente zal volharden in het gebed. Wie bidt gelooft; wie gelooft bidt. Het gebed is een teken van geloof. Het gebed is allereerst wakker zijn en alert voor God, bewust zijn van zijn aanwezigheid, zijn zorg delen dat zijn wil mag gedaan worden. Wanneer Lucas het gebed vermeldt, dan denkt hij aan het gebed dat Jezus aan zijn leerlingen leerde. Het is een gebed om het komen van Gods rijk, om het brood van iedere dag en om het erbarmen van God en de vergeving in de gemeenschap (Lc. 11,1-4). Hij verzekert de christenen dat de Vader in de hemel hun de heilige Geest zal geven, wanneer zij er met aandrang om bidden (Lc. 11,13).

Lucas zegt niet dat, zo we lang genoeg bidden, we zullen krijgen wat we wensen: voorspoed, een nieuwe auto, een schoon kind. Dat en nog zoveel andere goede dingen en waarden kunnen we bij God niet afdwingen.

Het aandringen van de weduwe

Jezus vergelijkt de gemeente met een weduwe. Weduwen en wezen mogen als zwakke, kwetsbare leden van het godsvolk op goede behandeling rekenen. “Weduwen en wezen moet u geen onrecht aandoen” (Ex. 22,21-22). Ze hebben recht op zorg en op een deel wanneer er geoogst wordt (Dt. 24,17–22). In het Eerste Testament is de weduwe een beeldspraak, een metafoor om het lot van de bezette stad Jeruzalem weer te geven en de toestand van de bannelingen (Jer. 51,5). Jesaja voorziet dat een einde zal komen aan haar weduwschap: “De beschaming van je jeugd zult u vergeten en aan de smaad van uw weduwschap zult u niet langer denken” (Jes. 54,4).

Naast de weduwe met armoede, ongeluk en tegenslag kent de Bijbel eveneens sterke en geëngageerde vrouwen. Thamar is een van deze. Door de wet op het leviraat staat ze voor een zware taak bij het heengaan van haar eerste man en diens broers (Dt. 25,5–10). Met sluwheid en list weet ze een nakomeling te bekomen van Juda (Gen 38).

Recht doen

De weduwe is hardnekkig in het aandringen bij de rechter die zelf een hardnekkig man is. Zo de weduwe een beeld is voor het biddend volk, is het toch moeilijk om te aanvaarden dat een onrechtvaardige rechter het beeld van God zou zijn.

Het beeld van God als rechter is bij de Joden bekend (Ps. 7,8; Dan 7,9–12). “God is een vader van wezen, beschermer van weduwen” (Ps. 68,6). De parabel van de kordate weduwe heeft gelijkenissen met uitspraken uit het boek Jezus Sirach: “Hij slaat acht op het gebed van de wees en op het lange verhaal dat de weduwe doet, want de tranen van de weduwe stromen langs haar wangen en zij kermt over de man de ze laat stromen. Wie God dient in welbehagen, vindt genade en zijn smeekbede reikt tot de wolken. Hij is ontroostbaar zo lang het God niet bereikt heeft en hij houdt aan tot de Allerhoogste naar hem omziet” (Sirach 35,17–21).

De hardvochtige rechter begeeft omwille van het aandringen van de vrouw. Zo, zegt Jezus, zal God zeker recht doen aan zijn uitverkorenen die dag en nacht om hulp roepen en naar wie hij welwillend luistert (Lc. 18,7). Hij spreekt hier zoals hij al eerder had gesproken over die man die toch de deur had geopend voor de buurman, die hem in de nacht om brood kwam vragen (Lc. 11,5-13).

De lastige weduwe is samen met de aandringende vriend een van de beelden voor het gebed. Zij volharden in het gebed. De vrouw bidt om haar recht te bekomen, de vriend bidt om voedsel. Veel mensen bidden. Het kan hen zwaar vallen en een beproeving zijn dat het zo lang kan duren eer hun gebed is verhoord. Is dit een reden waarom zij de armen laten zakken en ophouden te bidden?

Waar gebeden wordt om het komen van het rijk, vervalt de bezorgde vraag van Jezus of de Mensenzoon bij zijn wederkomst geloof zal vinden. Biddende mensen zijn het ja-woord op zijn vraag of de Mensenzoon geloof zal vinden?

Deze vraag van Jezus houdt gelovigen bezig. Zal er nog geloof zijn? En welk geloof? Er is veel religie, maar daarom is er nog niet veel geloof. Een aantal mensen hebben er geluidloos afstand van genomen. Anderzijds verrassen ons elk jaar nieuwkomers.

Toekomst van het geloof

Ouderen kunnen zich verweesd voelen bij het wegvallen van vertrouwde structuren, het verminderen van priesters, het gemis aan sacramentele bijstand.

Op wereldvlak neemt het aantal katholieken steeds toe. Hun aantal bedroeg 1,272 milliard in 2014. Dit is 17,8 % van de wereldbevolking. De stijging is er in Afrika en Azië. In Europa is deze marginaal. Het kerkbeeld verandert in landen, die vroeger een christelijke cultuur hadden (Annemarie Mayer, Gluren bij de buren. De Kerk in Nederland, Duitsland en Frankrijk in Kerk en Leven, 30 maart 2016). Voor Nederland geeft het onderzoeksrapport God in Nederland 1966-2015 aan dat Nederland geen christelijke natie meer is. Het aantal mensen die niet kerkelijk, niet gelovig en zelfs geen enkele vorm van transcendentie erkennen, is toegenomen tot 41 %. Gaan we naar een toekomst zonder kerk?

Cijfers bevestigen wat we zelf zien. Er zijn minder mensen betrokken in het uitgesproken religieuze en toch zijn vele medemensen begaan met solidariteitsacties. Het gaat Jezus niet zozeer om getallen maar om de intensiteit. Hij heeft oog waar gerechtigheid wordt gedaan en waar werken van barmhartigheid gebeuren.

Al in de eerste eeuwen zijn bloeiende gemeenten verdwenen in Noord Afrika. De oorlogen en spanningen in het Nabije-Oosten deden daar in de voorbije decennia het aantal christenen drastisch dalen. Christenen van vreemde origine kunnen in het Westen nieuwe impulsen geven, maar zij tonen zich toch bezorgd om het verminderd geloof binnen de landen met een katholiek en christelijk verleden.

De Franse revolutie leek een einde te stellen aan geloof en kerk. Bij de dood in Valence van Pius VI (1717-1799) schreef een ambtenaar dat Jean Ange Braschi, Pius VI de laatste paus was. Volgens hem was het gedaan met de kerk.

Al herhaaldelijk is haar einde voorspeld. Verval of herleving? Kardinaal Suhard schreef daarover in 1947 zijn brief Essor ou déclin de l‘Eglise. We leven tussen verwachting en ontgoocheling.

Het gebed van een christen gaat gepaard met hoop en vertrouwen. Wanneer Jezus met zijn leerlingen de boot nam om het meer over te steken, barstte een hevige storm uit. “Wij vergaan”, riepen zijn leerlingen. Daarop stelde Jezus hun al de vraag: “Waar is uw geloof?” (Lc. 8, 22-25).

Leg uw hand op haar

Op het einde van het evangelie van Lucas stapt Jezus als vreemdeling mee op met twee ontgoochelde leerlingen. Ze waren hun geloof en hun hoop kwijt. Door het gesprek met Jezus, zijn uitleg over de Schriften en het breken van het brood keerden zij naar Jeruzalem terug om daar samen met de andere leerlingen te belijden dat Jezus verrezen is. Door hun geloof, hun hoop en liefde werden ze ‘herbeginners’. Jezus zei tot zijn leerlingen: “Ik zend tot u wat door mijn Vader beloofd is; blijf in de stad, totdat gij uit den hoge met kracht zult zijn toegerust” (Lc. 24,49).

Het is moeilijk om alleen te staan met je geloof. Wij zijn elkaar tot steun: mensen die ons zijn voorgegaan en medemensen in deze tijd. Toch vraagt de Heer om een persoonlijk antwoord.

In verband met vragen over de eindtijd zegt de Nederlandse imam Karta vanuit zijn overtuiging: "Toen iemand de Profeet vroeg: 'Wanneer is het uur?' kreeg deze man de wedervraag: 'Hoe heb je je daarop voorbereid?' "

Ben ik klaar wanneer de Heer komt? Dit kan elk ogenblik gebeuren. Wij mogen niet inslapen. Daarom bidden wij om waakzaamheid zoals Willem Barnard in zijn lied over de twaalfjarige dochter van Jaïrus (Lc. 8,40-55):

O Heer die overwint en ons zijt voorgegaan, uw kerk is als een kind dat wacht om op te staan.

Gij die de waker zijt en grote wonderen doet, Gij komt, - maar kom op tijd, voordat zij slaapt voorgoed.

Jaïrus' dochter sliep, Gij hebt haar aangeraakt en toen uw stem haar riep, is zij tot U ontwaakt.

Wij zijn het wachten moe en klagen met misbaar: zij slaapt ten dode toe, kom, leg uw hand op haar.