24e zondag door het jaar C - 2019

Zusters en broeders,

Veel farizeeën en schriftgeleerden zijn allesbehalve tevreden dat Jezus omgaat met tollenaars en zondaars, en dat Hij zelfs met hen aan tafel gaat. Want tollenaars zijn landverraders die meewerken met de Romeinse bezetter, en zondaars zijn mensen die niet leven volgens de wetten van Mozes.  Jezus reageert zoals zo dikwijls wanneer Hij aangevallen wordt: Hij verdedigt zich niet en gaat ook niet in de tegenaanval, maar past de verwijten die Hem gemaakt worden toe op zijn aanvallers. Dus vraagt Hij nu: ‘Wat zouden jullie doen als je honderd schapen had en één ervan verloren liep? Zou je de negenennegentig andere schapen dan niet achterlaten en op zoek gaan naar dat verdwaalde schaap? En als je het terug zou vinden, zou je dan niet blij zijn?’ En daarmee suggereert Jezus: Beste schriftgeleerden en farizeeën, moeten jullie geen goede herders zijn die alle schapen willen redden, ook de schapen die niet braaf in het rijtje lopen, zoals tollenaars en zondaars?’

Jezus stelt dus een gewetensvraag, en dat doet Hij ook met de parabel over de verloren zoon.  Opvallend is heel zeker dat de vader geen enkele moeite doet om zijn zoon tot andere gedachten te brengen of hem tegen te houden. Hij laat zijn vaderlijk gezag dus niet gelden. En zo zien Jezus’ tijdgenoten en ook wij hoe God met mensen omgaat: Hij laat ze vrij, zo groot en consequent is zijn liefde. Hij legt zijn wil niet op.

Deze parabel is ook geen veroordeling, maar een aansporing om anders aan te kijken tegen zovelen die over de schreef lopen, die vertwijfeld zijn, die falen, die slechte dingen doen. Jezus stelt dus opnieuw een gewetensvraag, opnieuw niet alleen aan de schriftgeleerden en farizeeën, maar ook aan ons. Want ook wij worden bijna dagelijks geconfronteerd met dingen die niet door de beugel kunnen. De jongste zoon uit de parabel die heel duidelijk de verkeerde weg opgaat zou vandaag kunnen leven, niet alleen als jongere, maar als tijdgenoot van gelijk welke leeftijd. Want er zijn er velen die verkeerde wegen gaan: wegen van alcohol en drugs, van misdaad en diefstal, van ontrouw en verraad, van leugen en bedrog.  En wegen die enkel uit zijn op rijkdom, op macht, op onderdrukking. Er zijn zoveel wegen die fout lopen.

Het zou dus goed zijn als we ons afvragen op wie in de parabel wij het meest lijken. Misschien op de oudste zoon, die de barmhartigheid van de vader mist? Staan ook wij, net als die zoon, dikwijls niet heel snel klaar met ons oordeel, en willen ook wij geen fouten vergeven? Of zijn we eerlijk genoeg om toe te geven dat we soms op de jongste zoon lijken? Dat ook wij wel eens over de schreef durven lopen. Dat we dingen doen die het licht niet mogen zien. Dingen die onze partner, onze naasten, de belastingen, onze werkgever, onze ik weet niet wie nog allemaal, niet mogen weten. Dingen waardoor ook wij, net als de verloren zoon, op Gods barmhartigheid moeten rekenen, en op die van onze naasten. Want ook die vraag stelt Jezus ons met die parabels: of we goede herders zijn, even mild en barmhartig als God is voor ons. En even mild en barmhartig als we hopen dat onze naasten zijn voor ons als we iets fout hebben gedaan.

Zusters en broeders, ook in de eerste lezing vinden we een heel sterk voorbeeld van Gods barmhartigheid. Tijdens de afwezigheid van Mozes hebben de Israëli’s, die met Gods hulp net uit de Egyptische slavernij bevrijd zijn, een beeld gemaakt van een stier die ze als een god vereren. Een afgodencultuur die ze trouwens uit Egypte hebben meegebracht, want daar werd de god van de vruchtbaarheid Apis effectief voorgesteld als een stier. Het lijkt erop dat God dat ontrouwe volk niet langer wil beschermen, maar dat is slechts schijn, want God is nooit uit op straf en op wraak, en Hij laat zondaars nooit vallen. Hij is immers vol goedheid en liefde, dus ook vol vergeving. Hij is een goede herder die zijn kudde nooit in de steek laat, ook als een schaap, of zelfs de hele kudde, verloren loopt. Laten wij alleszins proberen dat niet te doen: verloren lopen, en laten we ons ook inspannen om een goede herder te zijn voor onze medemensen. Amen.