24e zondag door het jaar C

×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 233 niet laden

Jezus heeft niets gedaan om de armen rijk te maken. Hij heeft wel wat gedaan om "tollenaars en zondaars" tot inkeer te brengen. Hij heeft er alles voor gedaan. Voor hen heeft Hij geleefd en is Hij gestorven. En omdat Hij voor hen geleefd heeft en voor hen gestorven is, blijven ze Hem zoeken. Zij hebben in Hem geloofd en ze geloven nog in Hem. "Alle tollenaars en zondaars benaderden Hem om naar Hem te luisteren". De tollenaars waren geen armen en de zondaars waren het niet noodzakelijk. Hij was hun hoop en ze wisten niet goed waarom. Ze weten het nu evenmin. Nu, na eeuwen, kunnen ze evenmin goed zeggen waarom ze Hem eigenlijk zoeken, waarom ze zich bij Hem verlost weten, ook al gaan ze door de diepste ellende. Ze verstaan niet hoe zijn vergiffenis altijd groter is dan hun schuld. Ze weten wél dat zij nu doen wat "alle tollenaars en zondaars" vroeger deden: ze benaderen Jezus, luisteren naar Hem, worden door Hem ontvangen en eten met Hem. Met schroom benaderen ze Hem, onwennig delen ze met Hem het brood, wetend dat ze de tafel, laat staan de feesttafel, hoegenaamd niet verdiend hebben. Ze zijn als de jongste zoon die terugkomt en verdrinkt in de kussen van zijn vader, die zijn nochtans goed voorbereide biecht niet volledig kan uitspreken, die "het mooiste kleed" aangetrokken krijgt, nog voor hij een toch noodzakelijk bad kan nemen, die met "een ring aan zijn vinger" en nieuwe "sandalen" aan zijn voeten, door het geweld van het verhaal naar de feesttafel van zijn vader getrokken wordt. De knechten hebben er het hunne van gedacht.

Schroomvol, bedremmeld, onbegrijpend, liggen de "tollenaars en zondaars" aan rijke tafels van vergiffenis. Wie begrijpt er eigenlijk wat er gaande is? Zij niet, de "buren en vrienden" niet, de "vriendinnen en buurvrouwen" niet, de "Farizeeën en schriftgeleerden" niet, de "oudste zoon" niet. Zoveel vreugde en feest is onzinnig. Ge moet God zijn om zo te overdrijven. Een eigenaar van honderd schapen houdt geen feest als hij er één terugvindt. Een vrouw die haar geld terugvindt roept niet de hele buurt bijeen om op te maken waar ze naarstig naar gezocht heeft. En een vader die een schurk van een zoon terugkrijgt zet hem in het beste geval met nieuwe middelen discreet weer op weg. In de drie parabels er maar één die zich eigenaardig gedraagt: het is God, aan wie Jezus drie namen geeft: Hij is eigenaar, vrouw en vader.

Wie als tollenaar of zondaar, als Farizeeër of Schriftgeleerde, tot God bidt, als tot de eigenaar, de vrouw, de vader van Jezus' parabels, heeft de parabel van Jezus eigen leven "begrepen". Hij heeft het leven gevonden, Hij heeft het teruggevonden. Hij heeft het laatste woord "begrepen" van elke levensgeschiedenis, van zijn drama van verloren zoon, van zijn ernst van oudste zoon: "Er moet feest en vrolijkheid zijn, omdat die broer van je dood was en levend is geworden".

Van dat "moeten" is Jezus' levensparabel vol. "Wist ge niet dat Ik in het huis van mijn Vader moet zijn"? "Ik moet ook aan andere steden de Blijde Boodschap van het Godsrijk brengen". "Vandaag, morgen en overmorgen moet Ik voorttrekken, want het past niet, dat een profeet buiten Jeruzalem omkomt". "Alles wat over Mij geschreven staat moet vervuld worden". Al dat "moeten" is onbegrijpelijk en ergerlijk: Jezus die Zich aan zijn ouders onttrekt, die werkt, die naar Jeruzalem optrekt, die lijdt. Mozes bedaarde Jahwe's toom over zijn volk. Dat was redelijk, menselijk, begrijpelijk. Zonde en straf en vergiffenis en opnieuw belofte, het Oude Verbond: een rechtvaardige en goede God. De feestvierende en vrolijke God, met tollenaars en Farizeeërs aan zijn tafel is onze God van het Nieuwe Verbond. Opdat het eeuwig zou duren, moest Jezus er met zijn Bloed de parabel van schrijven. Het moeten van het feest legt het moeten van het offer uit. Beide staan onder het moeten van de liefde.