Ik trek mee

Zoals sommigen onder jullie weten, woon ik op de Vrijdagmarkt. Vorige vrijdag, om 11 uur, viel die markt stil.

Zoals in heel het land zwegen de mensen, verkopers en kopers, toeristen en vreemdelingen, Belgen en illegalen, een minuut. Indrukwekkend was dat. Het werd voelbaar hoe het verdriet van die 28 families uit Leuven en Lommel het verdriet was van heel veel mensen.

 

Die stilte zal voor vele mensen spreken, schreeuwen, over onbegrip, ja wanhoop. Die stilte is ook de stilte na de klap, nadat het leven tegen een keiharde betonnen muur is gebotst en en er alleen ellende, pijn, verwoesting overblijft. En in de echo zal te horen zijn: “waarom”?..., zonder antwoord.

Velen zullen geen antwoord horen.

 

In het boek Job staat ergens: “God is niet eerlijk, en strikt mij in zijn net.” Ik kan me heel goed voorstellen dat mensen die zoiets meemaken helemaal niet aan een algoede God kunnen denken, als ze al aan God denken.

Misschien verwensen ze hem.

 

En toch. Het is “en toch” dat ons in deze kerk samenbrengt. Het is “en toch” dat duizenden mensen naar de stille wakes en gebedsdiensten gebracht heeft. Gelovige mensen en ongelovige mensen zaten daar in die kerken naast elkaar, even machteloos.

Tegenover een tragedie weet niemand  nog een waarom, of hoe het verder kan. In die momenten wordt gezongen, gelezen, gebeden, vooral geluisterd dus. Wie kan er eigen woorden vinden die iets zouden kunnen verhelpen aan het verdriet?

In dat luisteren kan een verhaal aan het licht komen dat een beetje troost geeft. Zoals er troost kan zijn door gebaren en symbolen: een arm rond de schouder, ouders die hand in hand met hun kind terug naar school gaan, een kaars die brandt. Niet veel licht geeft ze, er blijft veel duister, maar haar vlam kan een belofte zijn: er is nog licht, niet alles is voorbij, misschien kunnen we ooit opnieuw hopen. Zoals de duizenden bloemen een teken zijn van een lente die altijd terugkomt, van een leven dat sterker is.

 

Er staat, heb ik gelezen, op die fatale muur van de dood in die donkere tunnel, een hart getekend, in krijt. Zwak, machteloos teken van het geloof dat we kunnen blijven liefhebben, een hart hebben voor elkaar, ook doorheen de muur van de dood.

Die muur lijkt voor ons ondoordringbaar. Ook een christengelovige, denk ik, weet niet, kan niet zeggen, wat er achter ligt. De dood is een dikwijls verschrikkelijk mysterie. Maar gelovig zijn wil zeggen: kunnen hopen dat die muur geen symbool is van totale vernietiging, dat ons leven niet zinloos is, dat wij niet gedoemd zijn tot wanhoop.

Die hoop kan sterk zijn, en zich onverwoestbaar tonen. En ik denk dat zulke hoop bij vele mensen kan leven, of ze nu dicht of veraf staan van wat wij “de christelijke traditie” noemen.

 

Die hoop leeft op, wanneer mensen, zoals nu, naast elkaar gaan staan, hun hart openstellen voor elkaar, elkaar niet in de steek laten, ook als ze zich machteloos voelen om te helpen. Mensen kunnen voor elkaar zijn als een touw, dat klimmers in de bergen redt: wij kunnen elkaar vasthouden, om niet in de afgrond van de wanhoop te storten.

Wie God is, als hij bestaat, we weten het niet. Hij is zeker niet de almachtige die belet of beslist dat die bus te pletter rijdt. Maar ik ben ervan overtuigd dat hij veel te maken heeft met de troost die mensen elkaar kunnen geven, de steunende hand, het stille luisteren, het geduld met ten diepste gekwetste mensen. In onze Schrift staat niet alleen het verhaal van Job. Er staat ook geschreven: “God is liefde”. In die liefde kunnen wij elkaar troosten, en opnieuw op weg naar het leven zetten. Zonder ons is er voor Gods liefde geen plaats meer.

 

Voor ons, christenen, is die liefde bij uitstek zichtbaar geworden in Jezus: zoals hij leefde, zoals hij steun gaf en moed aan mensen in miserie, zo kunnen wij ons Gods liefde voorstellen. Voor hem is het kruis de muur geweest waar hij tegenaan is gebotst, die een einde maakte aan al wat goed was in hem, en andere mensen hoop gaf.

Maar voor zijn leerlingen, voor ons, is dat kruis geen teken van wanhoop maar van hoop. Dat gaat niet vanzelf, misschien is daar veel genade voor nodig. Christen zijn is geen tovermiddel. Christen zijn is even goed doorheen het diepe dal van lijden en wanhoop moeten. Christen zijn is dan toch durven hopen, het zwakke licht in de duisternis kunnen zien, en erop durven vertrouwen dat het waar is: “en toch”.....

 

En in dat vertrouwen elkaar de arm om de schouder leggen om elkaar recht te houden als het donker wordt.