Heeft iemand een gezwel (2012)

 

Het boek Leviticus met zijn verzameling regels en voorschriften over de eredienst en het sociale leven is niet het meest boeiende bijbelboek.  Doorheen het saaie van de opsomming is toch een belangrijke ondertoon aanwezig.  Wat in ons leven moet vooropstaan is Gods heiligheid.  “Het grootste deel van de tekst bestaat uit toespraken van Mozes, waarin hij in opdracht van God instructies geeft aan de priesters en het volk.  Het begrip heiligheid speelt daarbij een belangrijke rol.  Israël krijgt de opdracht in alle opzichten een heilig volk te zijn, zodat de heilige God in hun midden kan wonen en hun leven en voorspoed zal schenken.  Naast heiligheid zijn begrippen als zonde, onreinheid, reiniging ven verzoening van wezenlijk belang” (NBV).

Een viertal hoofdstukken (Lev. 11-15) bevatten voorschriften met betrekking tot voedsel en fysieke aandoeningen. 

De drie synoptici brengen verhalen van Jezus die melaatsen ontmoet en hen geneest.  Bij Marcus is er al een melaatse bij Jezus van in het eerste hoofdstuk (Mc. 1, 40-45).  Het optreden van Jezus wordt gelezen op de achtergrond van de Joodse voorschriften.  Ze bepalen dat wie een huidziekte heeft apart moet wonen en buiten het kamp blijven.  We begrijpen dat de zorg om besmetting hierbij het motief is.  Maar het gaat dan meer om zelfbeveiliging dan om het lot en het welzijn van de zieke.  Stigmatisatie en afzondering zijn hun lot.  Daarbij worden categorieën gebruik van rein en onrein.  Dit verzwaart de pijn.  Jezus stak de hand uit naar de melaatse en raakte deze aan.  Jezus heft daardoor uitsluiting op.

Het boek Leviticus komt met zijn vele voorschriften niet in aanmerking voor een Nobelprijs geneeskunde.  Als Hippocrates (460-377 a.c.n.) de eerste elementen van moderne geneeskunde invoerde, stond Israël daar ver van af.  Het had geen te hoge achting voor geneesheren en aanzag ze eerder als magiërs.  De geneeskunde was beperkt.  Verklaringen daarvoor waren: “het verbod om lijken aan te raken, waardoor sectie was uitgesloten; de afkeer van bloed, waardoor de chirurgie beperkt bleef tot besnijdenis; eindelijk de religieuze eerbied van het leven (Gen. 4,1; Job 10,1; ps. 139,15), die de ontwikkeling van de embryologie belette” (Bijbels woordenboek).  Hun geneeskunde was rudimentair en hield zich vrijwel alleen bezig met uitwendige kwalen als huidziekten, wonden en beenbreuken.  De wondbehandeling bestond in verbinden en zalven (Jes. 1,6; Ez. 30,21).  Wijn werd gebruikt ter ontsmetting (Lc. 10,34).  Gezwellen werden behandeld met vijgenkoek (2 Kon. 20,7; Jes. 38,21).  De bijbel prijst geneeskrachtige kruiden aan (Wijsh. 7,20; Sir. 38,4).

Het Hebreeuwse woord voor melaatsheid verwijst naar een woord dat betekent ‘door God geslagen worden’.  De priester moest vaststellen of iemand melaats was.  Hij moest nadien ook de genezing vaststellen (Lev. 14,1-32).  Constateren en observeren, dit is nog geen genezen.  De melaatse werd uitgesloten.  Het judaïsme verwachtte dat de melaatsheid niet meer zou voorkomen in de Messiaanse tijd.  Tot de werken van de Messias hoort hun genezing (Mt. 11,4-5).  Nefast was het denken in de tegenstelling van rein en onrein.  Zelfs normale levensgebeurtenissen als seksueel contact in het huwelijk en geboorte werden als onrein bestempeld.  Het Hebreeuwse denken leek het moeilijk te hebben met het lichaam.  Het werd daarin gevolgd door het manicheïsme in de eerste eeuwen van de kerk, door de ketterij van de katharen en later het jansenisme.  “C’est sans doute que les hommes complexés ont peur de leur corps” (Pierre Talec, Dieu mis en examen.  Sur la maladie et la douleur, Paris, 1996).

Na de ballingschap is de obsessie voor rein en onrein sterk toegenomen.  Vooral om de eigen identiteit te verdedigen tegenover de heidenen en uit schrik dat de Israëlieten heidense gebruiken zouden overnemen.  Zo ontstonden een reeks taboes, waartegen Jezus zal reageren. 

Iemand ‘onrein’ verklaren betekent niet dat hij schuldig werd verklaard.  Vele mensen zijn daardoor in een hoek geduwd.  Een zieke werd een te mijden paria.  De melaatse mocht niet deelnemen aan de cultus en werd aldus voor een publieke zondaar gehouden.  Het leidde tot de gevaarlijke gelijkstelling van zieke en zonde. 

De enige ware geneesheer is God (Dt. 32, 39).  Tot hem wendt men zich met zijn beden en klachten.  Jezus zal helend en genezend optreden (Mc. 2,18).  De genezingen die hij verricht, hebben een symbolische draagwijdte.  Ze verwijzen naar wat ons op spiritueel gebied vastbindt en waarvan wij hopen bevrijd te worden. 

De heilige Damiaan, Jozef de Veuster, blijft het grote voorbeeld van inzet voor wie omwille van ziekte uitgestoten en verlaten is.  Deze unieke en veelzijdige figuur deed aan palliatieve zorg ‘avant la lettre’, ontwierp hulpmiddelen voor verminkten en werkte mee aan wetenschappelijke proeven.  Hij getuigde van een authentieke nederigheid, noodzakelijk om dicht bij de zieke te kunnen staan, naar hem te luisteren en hem te helpen.  Onderzoek heeft al langer uitgewezen dat aandacht voor de emotionele context waarin mensen zich bevinden, hun heling en hun genezing positief beïnvloedt.  Zonder solidaire zorg voor de zieke medemensen verschraalt onze maatschappij (Uit een toespraak van Jef Vermassen over Zorg voor zorgenden.  In het voetspoor van Damiaan).