Mijn woorden zullen niet voorbijgaan (Mc 13, 30)

Het zijn de verzekeringsmaatschappijen die onze blik richten op de toekomst. Penser au futur. Je dood, je toekomst. Dit schrijven ze niet om ons een meditatie aan te bieden over de dood en wat erop volgt. Ze doen het om hun aanbod aan te prijzen van een uitvaartverzekering en vooral om schikkingen te nemen voor erfgenamen en eventueel voor een of ander goed doel.

Waarheen zijn we onderweg? Dit is een vraag die wijsgeren ons aanreiken. Ze doen ons nadenken over de toekomst. Weten we waarheen we gaan? “L’important n’est pas de changer, mais de savoir où nous allons » (Francois Xavier Bellamy). Hebben politici een lange termijn denken? Duwt de hoogdringendheid van problemen de aandacht voor het noodzakelijke op de achtergrond? De Fransman Jacques Attali beweert dat we te veel met het ogenblik, het hier en nu, en met het onmiddellijke bezig zijn in plaats van aan de toekomst te denken. “Penser à l’avenir plutôt qu’à l’instant.” Hij ziet drie grote uitdagingen: de opwarming van de aarde, het inkrimpen van de biologische en culturele diversiteit, de uitbreiding van de armoede.

Een christen is vanuit het evangelie ertoe gehouden om zowel aan het heden als aan de toekomst te denken en ernaar te handelen. De woorden van Jezus zijn een houvast.

We nemen op deze voorlaatste zondag van het leesjaar B afscheid van de evangelist Marcus. Wij hebben hem meer dan dertig maal gehoord. Hij heeft ons uitgenodigd om Jezus te volgen, die aan geen enkel nood voorbij ging, om ons geloof in Jezus te verdiepen, en te belijden dat hij Gods zoon is.

Wij eindigen met een boodschap uit het dertiende hoofdstuk, dat niet zo gemakkelijk is. Het gaat immers over de eindtijd, de wederkomt van de Mensenzoon en het uiteindelijke oordeel. Het gaat eveneens over het heden. Nu hebben we te kiezen voor God.

We begonnen de eerste zondag van de advent met verzen uit dit hoofdstuk. We kregen toen de opdracht mee om waakzaam te zijn. Het is ongeveer dezelfde teneur op deze drieëndertigste zondag. Marcus moedigt de christenen aan stand te houden en te vertrouwen in de woorden van Jezus die niet voorbij gaan.

Hoofdstuk 13 begint met een vraag, zowel van de kant van Jezus als vanwege enkele apostelen. Ze bevinden zich in Jeruzalem. Ze zijn onder de indruk van de grote gebouwen. Gaan deze stand houden? Wanneer Marcus zijn evangelie schreef, is deze tempel al verwoest, worden er geen offers meer gebracht, hebben, mensen geleden onder de joodse oorlogen, zijn christenen gevlucht. We zijn in de jaren 66-70.

De val van Jeruzalem is niet de laatste catastrofe. Er valt nog heel wat te gebeuren en er is al zoveel gebeurd. We hebben zopas het einde herdacht van de Eerste Wereldoorlog, we weten van de verschrikkingen van de twee wereldoorlogen en van zoveel verwoesting, vooral in het Midden Oosten. Hoeveel schoons is er verwoest in Syrië. Er wordt nu op apocalyptische wijze over de toekomst gesproken, over de opwarming van de aarde, waar men vroeger zei dat de wereld zou eindigen door afkoeling.

Met dit dertiende hoofdstuk kijkt de evangelist reeds naar de tijd na de dood van Jezus. Hij ziet de uitdagingen waar de leerlingen zullen voor staan, de tegenkantingen die komen, de vervolgingen die er zullen zijn. Hij spoort hen aan te volharden. Er staan opvallend veel imperatieve zinnen in dit hoofdstuk, die aangeven wat de christenen te doen hebben. Hij wil geenszins van hen preppers maken, die zoals Amerikaanse miljardairs zich op grote schaal bezighouden met de voorbereidingen op de doomsday prepping, de ondergang van de wereld. Een prepp. er (van het Engelse werkwoord to prepare) is iemand die zich voorbereidt op een noodsituatie. Hij hoopt een survivalist te zijn, klaar om te ontkomen aan de Apocalyps.

Jezus wil dat zijn leerlingen overtuigd zijn van het komen van God en dat zij zijn boodschap verkondigen,.

“God heeft gesproken in de tijd. Hij heeft zijn woord gezonden, zijn rede en zijn raadsbesluit gaan vast en onomwonden” (ZJ 537).

Dit hoofdstuk blijft veel vragen oproepen. Enerzijds lijkt het er op dat het einde niet lang meer zal uitblijven, anderzijds zal het voor later zijn. Heeft Jezus zich vergist? Hoe komt het dat hij niet alles weet?

Marcus gebruikt veel teksten uit het Oud Testament. Hij spreekt over het vallen van de sterren, maar ook over het botten van de vijgenboom. Zij zijn de boden van het nieuwe. Laten we daarop letten. “Eens komt de grote zomer. God zal op aarde komen met groene eeuwigheid" (ZJ 18). In de liturgie belijden we dat we hoopvol uitzien naar de komst van Jezus Messias. Maar we zetten dit vlug tussen haakjes wanneer we er buiten zijn.

Op deze voorlaatste zondag geeft paus Franciscus ons een heel grote opdracht mee. In het jaar van de barmhartigheid heeft hij deze zondag aangeduid als de zondag waar we vooral onze betrokkenheid op de armen beleven. Vanaf 2016 heeft hij een boodschap meegegeven, die hij bewust dateerde op het feest van Sint Antonius van Padua. In het slot van zijn brief voor de werelddag 2018 haalt hij het gekende uitspraak aan van Jezus over de dag waarop de Mensenzoon zal verschijnen en ons zal beoordelen op zijn woord over de armen: “Alles wat jullie gedaan hebben voor een van de onaanzienlijksten van mijn broeders of zusters, dat hebben jullie voor mij gedaan” (Mt. 25, 40). Dit is een opgave waaraan we nu in deze tijd moeten werken om klaar te staan, wanneer de Mensenzoon zal komen (Mc. 13,66).

“Iedere christen en iedere gemeenschap is geroepen instrument van God te zijn voor de bevrijding en de ontwikkeling van de armen opdat zij zich ten volle in de samenleving kunnen integreren; dit veronderstelt dat wij open en aandachtig de noodkreet van de arme beluisteren en er gevolg aan geven. [...] Geen oor hebben voor deze noodkreet, terwijl we de instrumenten van God zijn om naar de armen te luisteren, plaatst ons buiten de wil van de Vader en zijn heilsplan” (Apostolische Exhortatie, De vreugde van het evangelie, 187).