Geen profeet wordt aanvaard in eigen vaderstad (2006)

Inleiding

Je hoort het zo vaak zeggen: de kunst van leven is te leren genieten van de kleine dingen van elke dag. Is dat zo? Wordt mijn geluk bepaald door het feit dat deze morgen de krant reeds in mijn bus lag en de koffie lekker smaakte, dat de honden blij over het domein renden en de zwanen me vriendelijk kopje knikkend begroetten? Dat alles is heel aangenaam, maar geeft toch maar een blij gevoel als op de achtergrond alles goed gaat. De kleine dingen die het leven aangenaam kunnen maken moeten een band hebben met een dieper gevoel van zinvolheid of tevredenheid.         
De grote Thomas Mann schrijft in zijn roman Lotte in Weimar:

"De kleine vertroostingen en weldaden van het leven, weet je, worden tot hoofdzaak als het uit is met het leven zelf, en zeker met de heldendaden."
(p. 282)

Thomas Mann legt deze woorden in de mond van de oude Goethe, die in de roman nog eenmaal een bezoek brengt aan Weimar, de plaats waar hij beroemd werd. Mann had een grote bewondering voor Goethe maar wilde tegelijk afrekenen met de onkritische persoonsverheerlijking door de Duitse weldenkende burgerij alsof alleen Goethe noemenswaardige kunst had gemaakt. Daarom beschrijft hij hoe Goethe die ochtend in zijn kamer wacht tot zijn knecht hem zijn bepoederde en geparfumeerde pruik aanreikt. Zittend in de schamelheid van zijn nachtkledij zucht Goethe:

"Als er geen grote figuren meer zijn, breekt de tijd van de burgers aan. Dan nemen handel en verkeer toe, dan is er welstand en heerst het gezond verstand .. Ik heb er niets tegen, weet je, maar op dat ogenblik zijn we levend dood."

Als er geen bezielende leiders meer zijn, wordt politiek tot een banaal gekrakeel. Zonder echte kunstenaars wordt een cultuur tot een heemkundige kring. Als een godsdienst geen profeten heeft die begeesterend kunnen inspireren, vervalt die godsdienst tot doods ritualisme. Dan dienen de kleine dingen van elke dag om een vreselijke leegte op te vullen. Dan voeren de boekhouders, de gezondheidsprekers en de nieuwtjesjagers het hoge woord. We maken het dagelijks mee. Wie op dat ogenblik echt iets te vertellen heeft, wordt de mond gesnoerd of belachelijk gemaakt.

Dat was zo reeds in de tijd van Jezus. Als Hij voor het eerst terugkeert naar zijn vaderstad en op sabbat in de synagoge het woord neemt, beginnen de mensen onder elkaar te roddelen. Belangrijker dan wat Hij zegt wordt de vraag vanwaar Hij die kennis heeft en of Hij ook hier een mirakel wil doen. De grond waarom het gaat, de bron die Hem inspireert, interesseert hen niet. Zo schetst Lucas hoe zich vanaf het begin een misverstand voordoet dat Jezus zal blijven achtervolgen tot in zijn dood. En de vraag is daarbij of het vandaag anders is?

Laten wij Hem aanroepen met namen van eerbied: nr. 106: "Heer onze Heer, ontferm U over ons"

Gebed

Aan ieder mens die in zichzelf gevangen zit
Geeft Gij, Heer, uw bevrijdend woord.
Gij hebt ons geroepen om vrije mensen te worden,
Geboren uit water en Geest.
Geef ons dan ook de kracht en inspiratie
Van Hem die geroepen was om blinden te helpen zien
En aan armen het grote nieuws te brengen van hun bevrijding
Jezus, uw geliefde kind en onze broeder.

Inleiding op de lezing


Het evangelie van deze zondag vormt zo'n onlosmakelijke eenheid met dat van vorige week dat we de twee tezamen beluisteren. Lucas heeft eerst de geboorte van Jezus verteld, het optreden van Johannes de Doper en de bekoring van Jezus in de woestijn. Het moment is aangebroken om het openbaar leven van Jezus te beschrijven. Lucas doet het door het eerste publieke spreken van Jezus in zijn eigen vaderstad te situeren.
Als naar gewoonte gaat iedereen op sabbat naar de synagoge waar de voorzitter aan Jezus vraagt uit de Thora voor te lezen en de tekst te becommentariëren. Was het toeval of koos Hij deze tekst expres, feit is dat Jezus die belangrijke passage uit de profetieën van Jesaja voordaagt waar de profeet zijn roepingsopdracht beschrijft.

Homilie

Zoals in de voorbije zondagen hier herhaaldelijk werd gezegd ontstond dit roepingsverhaal van de 'derde Jesaja' in de periode dat veel joden terugkeerden uit hun ballingschap in Babylonië. Thuis gekomen troffen ze degenen aan die waren gebleven, maar ook allerlei vreemdelingen die zich intussen in hun huizen hadden gevestigd. Niet alleen het land moest worden heropgebouwd, maar uit deze gemende groep moest ook een nieuwe (religieuze) samenleving groeien. Vandaar de beschrijving door de profeet dat hij geroepen is om aan de ex-gevangen vrijheid en aan alle armen een jubeljaar aan te kondigen, u weet wel dat bijzondere jaar waarbij alle slaven vrij werden en alle schulden opgeheven. Alleen op die manier kon een nieuwe identiteit groeien.        
Niet toevallig neemt Jezus deze tekst over om zichzelf te situeren. Hij moest immers in gelijkaardige omstandigheden zijn boodschap over het Rijk van God aanbrengen. Mensen hadden reeds allerlei over Hem gehoord en nu Hij voor het eerst in zijn vaderstad terugkwam, moest Hij maar eens tonen waartoe Hij in staat was.          

Op dat ogenblik gebeurt er iets dramatisch; In plaats van zich te laten aanspreken en mee te gaan in de inspirerende woorden van Jezus ontstaat een banaal geroddel. Plots ging het niet meer over goed nieuws voor wie zich verloren voelde of leegeplunderd, maar over zijn familie en over mirakels. Je zou het kunnen transponeren naar vandaag. Stel dat jullie vorige zondag tegen elkaar zaten te fluisteren: "Maar is dat niet Maurits, de man van Kris. En is dat niet Lisette de vrouw van Ivan, die samen drie kinderen hebben, en is dat niet André de man van Mia, je weet wel die van Broederlijk Delen, enz. En die kunnen het zo goed zeggen hoewel ze die studies niet hebben gedaan. Maar zouden ze niet beter alleen voor zichzelf spreken in plaats van ons de les te spellen. Geneesheren, genees u zelf, predikanten spreek voor uzelf. Wat wil men op die FF oprichten: een soort van lekenkerk. Zou die pater niet beter gewoon de mis doen en over de rest zijn mond houden."            
Door zo te spreken zou alle inspiratie, elke uitnodiging om in beweging te komen vernietigd worden. Jezus doet er nog een schepje bovenop: "Geen enkele profeet is welkom in zijn eigen vaderstad." zegt Hij. Een onvoorstelbare uitspraak die iets zegt over de roeping van profeet. Ik begrijp de uitspraak als volgt: het nieuwe, het verrassende en overrompelende dat profeten brengen wordt altijd bedreigd door het alledaagse en banale. Woorden die je zouden moeten doen rechtveren, die je kunnen  verontrusten, die je bij de hand willen nemen en naar waarachtig leven brengen zijn automatisch bedreigend. Dat gold voor de profeten van Israël en misschien ook voor de nieuwe aanpak zoals wij al enkele jaren proberen. Voor wie nauwelijks geïnteresseerd is in de toekomst van de Kerk is dit drukdoenerij.   

Toen Jezus begon te spreken en zichzelf vergeleek met de profeet Jesaja, vroeg iedereen of Hij niet een mirakel wilde doen. Dat zou tenminste een bewijs zijn van zijn zending. Je moet dan denken aan wat Paulus schreef: "Grieken verlangen wijsheid en Joden verlangen wonderen, maar wij verkondigen een gekruisigde Christus."
Zoals God altijd onze zelfgeconstrueerde wereld overhoop komt halen zo zijn de woorden van profeten altijd en noodzakelijk een bedreiging. En naarmate een tijd meer beheerst wordt door de praatjesmakers, door de alledaagse berekeningen en het zogenaamde gezond verstand wordt de echte inspiratie een bedreiging. Groot Nieuws wordt dan gebanaliseerd tot nieuwlichterij of onrust stoken.         
Zo beschrijft Lucas het eerste optreden van Jezus. En zo krijg je indirect een idee van het heel nieuwe en verrassende dat met Hem aan het licht zal komen. De tekst van Jesaja zou als een programmaverklaring vooruitlopen op alles wat Jezus zou zeggen en doen. Maar de boodschap van Jezus  was enkel dat armen recht hebben op goed nieuws, dat men werk zou moeten maken van een genadejaar zodat verdrukten weer vrij zouden worden. En wat die wonderen betreft: vergeet het. In vroeger jaren hadden ze reeds elders plaats waar men wel geloofde en open stond voor Gods bevrijdend handelen. Een weduwe in Sarepta kreeg te eten en een Syriër werd genezen van zijn melaatsheid (is het vandaag niet het weekend tegen de melaatsheid?).