Een van de oudste liefdesgedichten in het Nederlands is te vinden in een Latijns kloosterboek, in Kent gekopieerd door een West-Vlaamse monnik. Het zou het oudste gekende geschreven Nederlands zijn uit de jaren 1100. “Hebben olla vogala nestas hagunnan hinase hic anda thu, wat unbidan we nu?; “Hebben alle vogels nesten begonnen behalve ik en jij, wat wachten we nu?” De monnik hoorde niet bij die heel vrome ziel die zei: “Ik zal van de wereld weggaan zonder te weten hoe ik er ben opgekomen.”
De bijbelse oergeschiedenis heeft een nog veel ouder lied. Adam, de eerste man begroet Eva, de eerste vrouw, de moeder van het leven met:
Mijn eigen gebeente,
Mijn eigen vlees,
Een die zal heten: vrouw,
een uit een man gebouwd.
De vertaling in het zondagslectionarium noemt de vrouw ‘mannin’ en sluit dichter aan bij het Hebreeuws. De man heet ‘Ish’, de vrouw ‘Ishshah’. De hulp die bedoeld wordt is meer dan een hulp in het huishouden of op het bedrijf. Ze is hulp omdat zonder haar de mens niet af is. De man kan maar mens zijn als de vrouw er is. Dit drukte de verteller uit met eerst gans de dierenwereld te laten paraderen. De man mag ze een naam geven. Hoe verloren voelen we ons als we de naam der dingen en deze van de mensen niet meer kennen?
Man en vrouw zijn verschillend maar toch volledig gelijkwaardig. De mens is man én vrouw. Paus Johannes Paulus publiceerde hierover in 1988 zijn brief Mulieris dignitatem.
Het beeld van de rib en het verhaal van de zondeval hebben er soms toe bijgedragen dat de vrouw een ondergeschikte rol toebedeeld kreeg. In de Talmud staat een commentaar van Beresith Raba. God had nagedacht van waaruit hij de vrouw zou scheppen. Niet uit het hoofd, want ze zou overmoedig kunnen worden; niet uit het oog opdat ze niet zou lonken; niet uit het oor opdat ze niet zou afluisteren; niet uit de mond opdat ze niet te spraakzaam zou zijn; niet uit het hart opdat ze niet afgunstig zou zijn; niet uit de hand opdat ze niet grijperig zou zijn; niet uit de voet om niet uithuizig te zijn. Ik zal haar scheppen vanuit een verborgen deel van het lichaam, van een deel dat bedekt is zelfs als de man naakt is. En bij elk van de ledematen die hij schiep bij Eva, wenste God dat de vrouw bescheiden zou zijn. En ondanks die reserve moest God vaststellen: “Al mijn goede raad heb je in de wind geslagen” (Spr. 1,25). Ik heb het hoofd niet geschapen en ze is hoogmoedig, zoals wordt gezegd: “Zij zullen met opgeheven hoofd stappen.” Niet uit het oog en zij knippert het oog; niet uit het oor en zij luistert zoals Sara luisterde bij de tent. Niet uit het hart en zij is afgunstig zoals wordt gezegd dat Rachel afgunstig was van haar zus. Niet uit de hand en zij grijpt de dingen zoals Rachel de terafim heeft gestolen (Gen. 31,34). Niet uit de voet en ze loopt weg zoals Dina (Gen. 34,1).
Uit de Talmud nog dit verhaal. Een ongelovige zei tot Gamliel: “Uw God is een dief. Hij heeft Adam bestolen terwijl deze sliep.” De dochter van Gamliel hoorde dit en vroeg om een rechter. “Dieven zijn bij ons gekomen en hebben een zilveren kruik gestolen en een gouden vaas achtergelaten.” De rechter antwoordde: “Zulk een dief mag bij mij elke dag komen.” Zij antwoordde hem: “Is het niet dat wat met Adam is gebeurd? Men nam hem een rib en gaf hem een onovertroffen hulp.”
We staan niet alleen. De eerste naaste die we meenamen is de naaste uit het gezin. In het Joods gebed staat de bidder niet alleen. De weg naar God sluit de medemens in. Om als eredienst te kunnen doorgaan moeten er tien mannen zijn in de synagoge. De vrouwen komen naar de synagoge en hebben een rol in de het jodendom. Zij zijn echter van veel opdrachten gedispenseerd die op bepaalde tijdstippen moeten gebeuren. Dit is niet als discriminatie bedoeld, maar houdt rekening met eigen taken. In niet-orthodoxe joodse gemeenschappen waren en zijn er vrouwelijke rabbijnen. Regina Jonas (1902-1944) was de eerste vrouwelijke rabbijn in Duitsland en werd slachtoffer van de Shoah. In november 2010 is er opnieuw een vrouwelijke rabbijn gewijd in Duitsland.
Op een gedenkplaat voor Regina Jonas staat een haar uispraak uit het jaar 1938: Fähigkeiten und Berufungen hat Gott in unsere Brust gesenkt und nicht nach dem Geschlecht gefragt. So hat ein jeder die Pflicht, ob Mann oder Frau, nach den Gaben, die Gott ihm schenkte, zu wirken und zu schaffen. Wenn man die Dinge so betrachtet, nimmt man Weib und Mann als das, was sie sind: als Menschen.”