16e zondag door het jaar B - 2021

‘Wee de herders door wie de schapen van mijn kudde omkomen en verloren lopen.’

Zusters en broeders, het zijn woorden van God de Heer in de eerste lezing. Ze zijn 2600 jaar oud, maar ze zijn van alle tijden. Ze klonken tegen de Romeinse overheersers, tegen de oorlogvoerders en de slavendrijvers van alle tijden, tegen de Europese kolonisators die hele volkeren uitmoordden, tegen monsters als Hitler, Stalin en Mao die tientallen miljoenen doden op hun geweten hebben, gesteld natuurlijk dat zo’n monsters een geweten hebben. En ze klinken ook vandaag.

Wee de geestelijken die tienduizenden jongeren seksueel misbruikt hebben, en wee hun oversten en bisschoppen die daarvan op de hoogte waren en niet ingrepen. Wee hen die daardoor honderdduizenden eerzame geestelijken en de hele Kerk te schande hebben gemaakt.

Wee de Ierse kloosterzusters die tientallen jaren lang met onmenselijke strengheid, en al even onmenselijke verwaarlozing tienduizenden zogezegd slechte meisjes in hun kloosters hebben opgesloten en honderden overleden baby’tjes naamloos in putten hebben begraven.

Wee de Canadese katholieke internaten waarin honderd jaar lang kinderen van inheemse volkeren werden opgesloten omdat ze niet van Europese afkomst waren, een andere taal spraken en een andere cultuur hadden. Ze werden slecht behandeld en vaak ook misbruikt, met duizenden doden tot gevolg, die ook hier naamloos in putten terechtkwamen.

Wee de Amerikaanse scoutsafdeling BSA die tientallen jaren lang het seksueel misbruik van 60.000 jonge scouts door duizenden vrijwilligers heeft toegedekt.

Wee de verantwoordelijken voor de miljoenen kinderen die in zoveel steden wereldwijd op straat, in riolen en op vuilnisbelten moeten overleven.

Wee de machtswellustelingen in tientallen landen die hun volk onderdrukken en uitbuiten, hun tegenstanders vermoorden, alleen maar corruptie en geweld kennen, en de oorzaak zijn van 85 miljoen hongerige vluchtelingen.

Wee al die vreselijke monsters van gisteren en vandaag en wee de herders die hun kudde in de steek laten. Talloos zijn de schapen die zich verlaten voelen. Een gevoel dat ook wij soms kennen. Wanneer we voor alles alleen staan. Wanneer we ontroostbaar lijden onder het verlies van een man, een vrouw, een kind, een vader, een moeder. Wanneer we tegenslag hebben in alles wat we ondernemen. Wanneer we ruzie hebben. Wanneer we ons door iedereen uitgestoten en door niemand meer gedragen weten.

Zusters en broeders, ‘God is de Herder die waakt over mij’ zingen we, en ‘De Heer is mijn Herder, niets kom ik tekort’ klinkt het in de tussenzang na de eerste lezing. Het zijn de eerste verzen van psalm 23, die toegeschreven wordt aan koning David. Een psalm die direct aansluit bij de eerste lezing, want daarin zegt God de Heer: ‘Ik breng de schapen bijeen uit alle landen. Ik breng ze terug naar hun weiden, ze worden weer vruchtbaar en talrijk.’ En Hij zegt ook: ‘De tijd komt dat Ik een wettige afstammeling van David doe opstaan. Hij zal met bekwaamheid regeren en het land rechtvaardig en eerlijk besturen.’ We weten dat die belofte in Jezus gestalte heeft gekregen. Hij is de goede Herder die liefde en vrede brengt, die ons langs veilige paden leidt, en die ons nooit in de steek laat. Laten we Hem volgen in zijn woorden en in zijn daden, zodat ook wij goede herders zijn voor onszelf en onze medemensen. Amen.