Aan het leven teruggegeven (2009)

Jaïrus! Een van de leiders van de synagoge, een belangrijk man dus. Zijn dochter is twaalf jaar oud. In die tijd was dat een leeftijd om te huwen, om de eigen weg te gaan. Geen kleine meid meer. En toch wordt ze nog ‘dochtertje' genoemd. Zij ligt voor dood op haar bed. Maar hoe heet ze? Nergens vinden we haar naam.

Dat een leider van de synagoge aan Jezus hulp kwam vragen was niet vanzelfsprekend. Hij was dus wel echt ten einde raad. Ontzettend bang dat hij zijn kind zou verliezen. Maar hij was er zich nog niet van bewust dat hij zijn dochtertje moest loslaten om zijn dochter te behouden. Hij was nog te fel bekommerd om ‘zijn' dochtertje. Ze mocht nog niet van iemand anders worden. Haar enige identificatie was nog ‘dochtertje van Jaïrus'.

Jezus wilde Jaïrus onmiddellijk helpen. Onderweg werden ze echter opgehouden door een zieke vrouw. Zij bloedde al 12 jaar. Door die bloedingen was ze onrein, dus niet geschikt voor de omgang met God of de samenleving, en dat al 12 jaar lang. Ze had al die jaren al het mogelijke en onmogelijke gedaan opdat het bloeden zou ophouden en ze weer rein zou worden, terug opgenomen in de samenleving, terug naar de synagoge kunnen gaan om er aan de feesten en offers te kunnen deelnemen. Die vrouw was net als Jaïrus ten einde raad. Een vrouw in haar situatie zou zich niet in een menigte mogen begeven en zeker niet iemand opzettelijk aanraken. Maar hoe heet die vrouw? Nergens vinden we haar naam. Haar enige identificatie is: zieke vrouw. Jezus wilde ook haar onmiddellijk helpen, maar ze moest zich bekend maken. Ze mocht niet verborgen blijven in de massa. Ze moest persoonlijk contact nemen met Jezus, niet heimelijk zijn mantel aanraken. Pas als zij zelf aan Jezus haar volledige waarheid vertelde werd ze echt genezen en kreeg ze weer haar plaats in de synagoge en in de samenleving.

In dit evangelie gaat het over ‘onze naam'. Niet onze familienaam, maar onze voornaam. Die voornaam is ook onze doopnaam. We zijn natuurlijk allemaal zoon of dochter van onze ouders. Maar welk beroep, welke status, welke beroemde familienaam onze ouders hebben of hadden is geen verontschuldiging of geen voorwendsel of geen vrijgeleide om niet te worden wie we in Gods ogen kunnen zijn, kunnen worden. God kent ons alleen met onze eigen naam, onze voornaam. God leidt niet van de geschiedenis van onze ouders of voorouders af wie we zijn. God kent ons alleen zoals wij nu op dit moment zijn. God kent ons niet als dochter of zoontje van..., of ook niet als man of vrouw met die kwaal... Hij weet dat we de dochter of de zoon zijn van... Hij weet dat we sukkelen met dit of met dat, maar bij God telt op de eerste plaats wie we zijn en daar staat onze naam voor.

Het is niet puur toeval dat die zieke vrouw Jezus tegenhoudt om naar de stervende dochter te gaan. Zo krijgt Jaïrus meer tijd om zijn ‘klein lief dochtertje' los te laten en haar de ‘volwassen dochter die haar eigen weg moet gaan' te laten worden. Jezus zegt dat ze niet dood is, maar slaapt. Als we slapen leven we, maar het leven gaat verder zonder dat we het weten, en wanneer we tijdens onze slaap dromen wordt de realiteit van het leven soms helemaal vervormd.

Al het volk dat ondertussen naar het zogezegde dode dochtertje van Jaïrus gekomen is, lacht Jezus uit als hij zegt dat ze slaapt. Het is de lach van het ongeloof. De lach van het ‘beter weten'. Ongeloof, ‘beter weten' houdt de dingen in stand zoals de betweters denken dat ze moeten zijn. Ongeloof, ‘beter weten' staat het geloof - het zoekende en vermoedende geloof - in de weg. Waar ongeloof en ‘beter weten' het voor het zeggen hebben, kunnen geen wonderen gebeuren, daar kunnen mensen niet evolueren, niet veranderen, niet groeien, niet genezen, niet zichzelf worden.

Daarom stuurde Jezus de lachers weg en mochten alleen de ouders en enkele bevoorrechte leerlingen als getuigen mee naar binnen. Jaïrus had aan Jezus gevraagd zijn dochtertje de handen op te leggen opdat ze zou genezen. Maar Jezus wist dat aan die dochter van Jaïrus al veel te veel was opgelegd. Hij pakte haar hand vast en zei: ‘sta op'. En tegen de ouders: ‘geef haar te eten'.

In die enkele zinnen zit heel veel symboliek.

  • Jezus ze: ‘sta op'. Ontvlucht niet langer je leven in slapen en dromen, maar sta op en begin aan je leven.
  • Jezus nam haar bij de hand. Een bruidegom neemt zijn bruid bij de hand en geleidt haar zo naar de dans van het leven. Hier wordt ‘het dochtertje van Jaïrus' de dochter die haar eigen leven mag en moet beginnen te leven.
  • Tegen de ouders zei Jezus: ‘geef haar te eten'. De ouders zijn blij dat ze leeft en verdrietig omdat ze haar moeten loslaten, haar eigen leven tegemoet. 'Geef haar te eten', laat haar los, maar laat haar niet met lege handen vertrekken, zorg dat ze toegerust is om haar eigen leven te leven.

Als slot: een gedicht van Ida Gerhardt

Het dochtertje van Jaïrus

Zij zagen haar verwonderd aan
het meisje dat was opgestaan.
Dat wat een wonder is van taal,
ik las als kind het honderdmaal.

Hij hield haar bij de hand gevat
alsof zij slechts geslapen had.
En wist: ‘en 's avonds was er feest,
er zijn vriendinnetjes geweest.'

Het rouwmisbaar, het klaaggeluid,
de stoornis is het huis al uit.
Daar waar de dood zich had verschanst
Werd bij de zilveren fluit gedanst.

Stil nu: hij stelt als simpele wet
dat haar wat brood wordt voorgezet.