Jezus gaat aan geen enkele nood voorbij (Mc. 5,21–43)

Het evangelie van Marcus is kort en het zou nog korter uitvallen wanneer we er de genezingsverhalen en de duiveluitdrijving zouden uit weglaten. Meer dan vroeger zijn er mensen die moeite hebben met wonderverhalen. Zij aanzien wonderen als een struikelblok om tot geloof te komen. Maar op dit manier doen wij te kort aan het verhaal van en over Jezus. Volgens de vier evangelisten is het zeker dat Jezus zieken heeft genezen en bezetenen tot rust heeft gebracht. “We kennen hem als wonderdoener of we kennen hem helemaal niet” (S. Lamberigts, Het Teken - 76e jaargang, nr. 4, oktober 2003).

Marcus brengt meerdere verhalen over wonderen van Jezus en legt daarbij toch een terughoudendheid aan de dag. Dit is verbonden met het Messias geheim. Jezus verbiedt meestal het wonder bekend te maken, wat niet altijd lukt.

De wonderen die Jezus verricht zijn tekenen van het aanbreken van Gods rijk. En Jezus vraagt geloof. Hij is geen wonderautomaat.

In zijn wonderen ontmoeten we Jezus die als genezer optreedt. Het evangelie geeft een beeld van Jezus, die aan geen enkele nood voorbij gaat. Zijn bijzondere aandacht naar de zieken blijkt uit de laatste woorden in het evangelie van Marcus. De leerlingen, die hij zendt, zullen aan zieken de handen opleggen en deze zullen genezen zijn. Mensen gaan in zijn voetstappen om genezend en barmhartig bij kwetsbare mensen te staan. “Deze man had maar één bedoeling: mensen bevrijden van al wat hen terneerdrukte en vastzette: ziekte, schuldgevoel, armoede, zondigheid, egoïsme, verdriet, hopeloosheid. Zijn basishouding was er een van respect voor de kwetsbare- mens en geloof in de kracht van elke mens” (Mieke Kerckhof, De onverschilligheid voorbij, p. 7).

Geen wonderautomaat

Eric Emmanuel Schmitt publiceerde een evangelie volgens Pilatus. Daarin laat hij in een eerste deel Jezus aan het woord die terugblikt op zijn leven. Jezus zit verveeld met zijn reputatie van wonderdoener.

In zijn reflectie zegt Jezus: “Ja, ik heb wonden aangeraakt, ik heb de aanblik van het lijden weerstaan, nachtenlang heb ik naast een ziekbed gezeten. Ik kroop dicht tegen de verzwakten aan en probeerde via mijn handen iets door te geven van de kracht die ik in mijzelf voel stromen. Ik praatte met ze en zocht een uitweg voor hun lijden. Ik moedigde ze aan om te bidden en de bron van liefde in zichzelf aan te boren. Zij die daarin slaagden ondervonden een verbetering, maar de anderen niet. Het is waar: ik heb gezien hoe verlamden zich weer oprichtten, blinden hun ogen weer openden, kreupelen weer rondliepen, de wonden van de leprozen niet verder vraten, de vrouwen niet langer bloedden, doven zich weer in een gesprek mengden en bezetenen zich van hun demonen bevrijdden. Maar mijn faam is alleen op deze gevallen gebaseerd. Vergeten zijn degenen die in hun ellende vast bleven zitten, omdat ik noch zijzelf er in slaagden iets te bereiken. Ik heb geen enkele macht behalve dan misschien om te helpen bij het openen van de poort die leidt naar God diep in jezelf. En zelfs dat kan ik niet alleen, ik moet erbij geholpen worden.

Bij elke zieke moest ik eerst vragen: -Geloof je? Alleen het geloof redt.” (p. 45-46).

Het geloof redt

Jezus zag geloof in de vraag van Jaïrus om de genezing van zijn doodziek twaalfjarige dochtertje. Hij zag geloof bij de vrouw die al twaalf jaar aan bloedvloeiing leed. De twee verhalen zijn in elkaar vervlochten volgens het sandwichmodel, dat Marcus graag gebruikt. Twee verhalen over mensen in nood. Zowel de man in de kijker als de vrouw in de schaduw kunnen hopeloos zijn bij ziekte en tegenslag.

Jaïrus is een aanzienlijk man, bestuurder van een synagoog. Hij wordt bij naam genoemd. De zieke vrouw heeft geen naam. Mocht een vrouw het evangelie van Marcus geschreven hebben, dan zouden we wellicht de naam van deze vrouw kennen (Nancy Lataire, Vrouwen in het evangelie van Marcus, Collationes maart 2015. Zij is een vrouw aan de rand, dit wegens haar kwaal. Volgens de menstruatievoorschriften in het boek Leviticus was zij onrein (Lev 15,19–33). De reinheidswetten zetten haar aan kant en dit al twaalf jaar. Zij kon om die reden niet naar het tempelplein. Zij lijkt hopeloos nadat ze al zoveel had uitgegeven aan geneesheren. Haar vertrouwen gaat naar Jezus. Van hem was immers bekend dat hij al veel zieken had genezen. Marcus had vroeger al aangegeven dat “iedereen die een kwaal had op Jezus aandrong om Hem aan te raken” (Mc.3,10).

Zij raakt zijn mantel aan. Er gaat een kracht uit van de genezer. Jezus spreekt haar aan en interpelleert haar. Hij geeft haar een compliment; “Mijn dochter, uw vertrouwen is uw redding, ga in vrede; en blijf van je kwaal verlost.” Jezus haalt de vrouw uit de schaduw en laat haar openlijk haar geloof en vertrouwen in hem belijden. Het verhaal spreekt aan omwille van de moed van deze vrouw en doordat Jezus hier de scheiding doorbreekt van rein en onrein. Alweer is duidelijk dat geloof moet aanwezig zijn.

Opwekken uit de slaap

Ondertussen is er tijd verlopen. Jezus kan geen twee dingen tegelijk doen. Hij ging in op de vraag van Jaïrus en maakt tijd voor de vrouw aan de rand, die bij hem genezing zoekt en vindt. Hij prijst haar geloof. Ondertussen is het dochtertje van Jaïrus overleden. Jezus gaat met Jaïrus mee naar het huis. Hij begeleidt de man in zijn pijn als vader en echtgenoot en hij zegt tot hem: “Wees niet bang, heb maar vertrouwen.” Tegenover de drukte van huilende en rouwende vrouwen zegt Jezus: “Het meisje is niet dood. Het slaapt.” Hij pakt het kind bij de hand en zegt in het zijn moedertaal: “Talita koem. Meisje, sta op.”

Het is een verrijzenistaal. Dit verhaal over de opwekking van het jonge kind is beïnvloed door voorbeelden uit het Oude Testament. De profeet Elia (1 Kon. 17,17–24) en zijn opvolger Elisa (2 Kon. 4,32–37) hebben elk een dode opgewekt. Het verhaal is vooral getekend door en gegroeid uit het geloof van de jonge kerk dat Jezus de dood heeft overwonnen. Dit heeft nog het meest zijn stempel gedrukt op het verhaal van de opwekking van het jonge meisje.

In Jezus is de kracht aanwezig die komt van God, die de mens geschapen heeft om te leven (Wijsheid, 1, 13-15)

“Jaïrus dochter sliep,

Gij hebt haar aangeraakt

en toen uw stem haar riep

is zij tot u ontwaakt” (ZJ 532).

Als een bezorgde moeder staat Jezus bij het bed van het kind. Hij overwint de angst voor de dood. De dood is een slaap, waaruit hij ons kan wekken tot nieuw leven.