11e zondag door het jaar B - 2012

‘Opzij opzij opzij, maak plaats maak plaats maak plaats, we hebben ongelofelijke haast.

Opzij opzij opzij, want wij zijn haast te laat, we hebben maar een paar minuten tijd.
We moeten rennen springen vliegen duiken vallen opstaan en weer doorgaan.
We kunnen nu niet blijven we kunnen nu niet langer blijven staan.’

Zusters en broeders, zo zong Herman van Veen in 1979. Hij zong het lied zoals het moest, dus in een helse vaart. 1979: dat is 32 jaar geleden, toen de dagen nog veel trager waren. Ook het leven en de mensen en de auto’s en noem maar op waren nog veel trager. Van de computer als huisvriend was nog geen sprake, de gsm en de gps bestonden nog niet, en bijlange niet alle gezinnen beschikten over een telefoon. Als we iemand iets wilden laten weten, schreven we een brief of een kaartje, en die deden er een paar dagen over vooraleer ze de geadresseerde bereikten. Vandaag schrijven we geen brieven meer, maar e-mails Zelfs het kleinste kind heeft een gsm, dus  bellen of sms’en we snel tussendoor. En de huiscomputer is al bijna iets voor in Bokrijk. Nu hebben we een tablet of een iPad, zodat we altijd en overal op het internet kunnen om snel iets op te zoeken of snel contact te leggen met iemand anders waar ook ter wereld. Snel, sneller, snelst, dat is het motto. Want we moeten rennen, springen, vliegen, en we kunnen echt niet blijven staan.

En in die wereld die zichzelf zot rent, in die maatschappij die geen tijd heeft om even stil te staan en zich af te vragen: Waar zijn we in godsnaam mee bezig?, in die tijd waarin meer en meer mensen zichzelf kwijtspelen en in rats belanden, in die tijd waarin we alleen vertrouwen wat we zelf hebben geregeld, in zo’n tijd zegt God in de eerste lezing ‘Ik zal van de top van een hoge ceder een twijgje nemen, en dat op een hoge berg planten, en het zal een prachtige boom worden waarin vogels van allerlei pluimage zullen kunnen netelen.’

Toch één vraagje daarbij: hoelang zal het duren vooraleer uit dat twijgje een ceder van zo’n 50 meter hoog groeit? En verder: wie zal ervoor zorgen dat dit twijgje daar op zijn  hoge berg niet verdort of bevriest? Het antwoord is: daar zorgt God allemaal voor. Met het beeld van dit twijgje roept God op tot geduld, en tot vertrouwen. Geduld om onszelf niet voorbij te hollen tot we radeloos in de puree zitten, en vertrouwen dat God zelf de ceder laat groeien, uit eigen kracht, zonder hulp van de mens. In het evangelie zegt Jezus precies hetzelfde. Het graan groeit uit eigen kracht, het heeft daar geen mensen voor nodig. En uit het onooglijk kleine mosterdzaadje groeit, ook uit eigen kracht, een weelderige heester van een paar meter hoog en met een diameter van wel vijf meter.

Moeten wij dan niets meer doen? Natuurlijk wel, we zijn immers Gods handen en voeten. We moeten de zaaigrond klaarmaken en het graan inzaaien, we moeten het veld onderhouden en we mogen oogsten. Zoals Jezus zegt in zijn parabel over het zaad. God geeft de groeikracht, wij mensen zorgen ervoor dat die groeikracht kan ontkiemen tot een rijke oogst.

Zo gaat dat dus met het Rijk van God zegt Jezus in de twee parabels van vandaag. Wij mogen ijverig zaaien op de akker van Gods Rijk, maar we moeten God ons tempo en onze eisen niet opleggen. God doet zijn werk, en wij het onze. En Hij roept op tot geduld en vertrouwen. Dat zijn twee begrippen waarmee wij het vandaag moeilijk hebben. Geduld? Ha nee, hé! Snel, sneller, snelst. En vertrouwen? Dat hebben we alleen in wat we zelf doen.

En geduld en vertrouwen in het Rijk van God? De kerken lopen leeg, de katholieke Kerk als instelling verkeert in een zware crisis, en in een wereld van ieder voor zich hebben veel mensen geen oren naar een boodschap van liefde, vrede en gerechtigheid. Maar misschien kunnen we toch eens één minuutje de tijd nemen om achterom te kijken, naar het allereerste begin, toen onze Kerk bestond uit twaalf apostelen en enkele leerlingen. Tegen alle beter weten in zaaiden zij het zaadje van het christendom, en uit dat onooglijk kleine zaadje groeide mettertijd een wereldkerk.

Zusters en broeders, geduld en vertrouwen. Nooit de moed verliezen, en nooit alleen op onszelf willen rekenen. Want laten we vooral de groeikracht die in Gods handen ligt niet onderschatten. Amen.