Paaspreek (2008)

Iemand (Cornelis Verhoeven) beschrijft van dag tot dag het stervensproces van zijn oude vader. Een natuurlijke dood van iemand die letterlijk opgeleefd is. Dagen waken, stamelen met een doodzieke mens en dan tenslotte (nog plotseling) de ervaring van een dood lichaam te aanschouwen als een ding tot materie herleid.
‘We rijden terug naar huis in de mooiste lentemorgen die ik in jaren gezien heb. Het is stil op de weg en we zeggen niet veel. Van slaap hebben nog geen last. Ik heb bijna het gevoel als op die aprildag dat ik van het seminarie terugkwam als een afscheid gecombineerd met een opdracht. Tot nu toe heb ik tegen beter weten in nog dikwijls het idee gehad, dat vader ook een beetje namens mij leefde of dat het leven nog niet definitief het mijne was. Het stond nog niet op mijn naam. Het speelde zich nog niet af in het voorste gelid en er was nog een generatie tussen ons en de grote ernst. Op weg naar huis, met de dode gezicht van mijn vader tot diep in oogkassen geprent, voelde ik mij voor het eerst eigenaar van mijn leven, maar ook erfgenaam.'
Deze prachtige impressie zet je aan het denken, nu wij op deze Paasdag weer staan op het snijpunt tussen dood en leven. Een afscheid, gecombineerd met een opdracht. Inderdaad , je ziet dit proces zich voltrekken in de figuur van Maria Magdalena. In eerste instantie is het Paasbericht omgeven met teleurstellende ervaringen: een geschonden graf, wachtposten op de vlucht, het lichaam van de overledene ontvreemd, de windsels ergens in een hoek, leerlingen in opperste verwarring. Een vrouw die van schrik terugdeinst: ‘ze hebben mijn Heer weggenomen'. Maria van Magdala claimt het lichaam dat ze kan aanraken. Horen wij het goed: ze spreekt nog met het bezittelijke voornaamwoord: ‘mijn Heer'. Een wereld die instort, haar persoonlijke wereld: ze kon leven dankzij haar Heer en nu moet ze verder terwijl het leven nog niet op haar naam staat.
Mensen worden vaak getypeerd als tweeslachtige creaturen: enerzijds willen ze zelfstandig zijn, anderzijds hebben ze de ander nog nodig. We proberen het zo lang mogelijk op eigen kracht. "Waarom heb je niet gebeld?", het klinkt als een verwijt uit de mond van de bejaardenverzorgster nu ze de bejaarde die onder haar zorg valt op de grond aantreft. ‘Zelfredzaamheid', dat is het modewoord. Daarmee moeten we het doen en eigenlijk willen ook niet anders. Maar tenslotte lukt het ons niet meer.
Tegenover deze hang naar autonomie staat de afhankelijkheid en de kwetsbaarheid. Je hebt elkaar nodig. En merkwaardig genoeg: onze wereld is zo geglobaliseerd dat je meer dan ooit van elkaar afhankelijk bent. Dat constateer je nu al in de financiële crisis in Amerika.
Maria Magdalena trekt zich in zichzelf terug en loopt als verdwaasd door de tuin: ‘het leven staat nog niet op haar naam'. En nu geschiedt het wonder: plotseling, onverhoeds hoort ze haar naam, aangesproken wordt ze heel persoonlijk..... als in een reflex doet ze wat ze eigenlijk altijd nog zou willen : vastklampen. En dan, uiterst beknopt, krijgt ze de opdracht: ‘Raak me niet aan'. Het is alsof op dat moment het leven op haar naam wordt gezet en zij eigenaar wordt van haar eigen leven.
Dat is het avontuur van het leven. Dat wij de opdracht krijgen ons eigen leven gestalte te geven als waren wij in de volle zin eigenaar. Herkenbaar ten volle in die korte schets van het sterven van die vader. Het avontuur dat God met ons aangaat is dat Hij zichzelf onzichtbaar maakt en ons tot autonome wezens heeft gemaakt die zelf kunnen beschikken over hun eigen bestaan.
Maar wat vreemd lijkt is dat Maria Magdalena en alle leerlingen uit zijn naaste omgeving hun Heer maar niet kunnen vergeten. Dat zijn gestalte telkens gaat opduiken, onverwacht, zoals bij de Emmaüsgangers en op het meer van Galilea waar de apostelen hun oude beroep weer hebben opgepakt, en dat er heel geleidelijk een kerk gaat ontstaan, weliswaar met haken en ogen maar toch onverwoestbaar.
En wat verwonderlijker is, dat het ook nu nog geschiedt: ‘dat wij zo indringend bij onze naam genoemd worden dat we ons behalve eigenaar ook erfgenaam gaan voelen. Dat betekent dat in een groot aantal mensen het geloof onverwoestbaar is. Maar dat betekent ook dat we beseffen dat we iets met de erfenis moeten gaan doen. Dat we het toevertrouwde bezit niet op de bank moeten uitzetten, maar dat we in het spoor moeten treden van Degene die ons is voorgegaan.
Wij mensen zijn dus tegenstrijdige wezen: vrijgevochten wezens en mensen die geraakt zijn door een vonk van tedere liefde. Daarom misschien is de nalatenschap van Jezus geen massaproduct dat zomaar kan worden overgeheveld, maar het verlangt dat ieder die in het geding is, op basis van een persoonlijke aanspreektitel gaat reageren. Geloven is niet vastklampen, maar beseffen dat wij delen in de erfenis van de Heer.
Je voelt dat er een pad is uitgezet, maar dat pad is op vele plaatsen overwoekerd en dan moet je zoeken naar de richting. En daar blijft natuurlijk ook die natuurlijke neiging: ‘ik zoek het wel zelf wel uit' of ‘ik kies de gemakkelijke weg', de brede snelle weg... De Paasboodschap is onmisbaar want Hij verzekert ons dat Hij ons voor zal gaan.
En wat men ons verwijt dat we niet de consequentie trekken uit het gegeven dat Jezus ons heeft bevrijd tot autonome mensen, maar toch steeds terugvallen op ons kindzijn, met andere woorden: dat religieuze mensen deels onvolwassen zouden blijven, daarover kun je toch maar liever niet in discussie gaan. Gelovige mensen voelen zich persoonlijk aangesproken en dat geschenk is niet overdraagbaar.
De norm die Jezus aanlegt is geen dwangbevel, maar wel een garantie dat we in de juiste richting koersen. Inderdaad, op het moment dat we ons persoonlijk aangesproken voelen, op dat moment is het leven op onze naam gezet en zijn we uit onze verwarring bevrijd.
Pasen is inderdaad een afscheid vergezeld van een opdracht: wij staan in het voorste gelid en de levende Heer gaat ons voor. Dit is de dag die de Heer gemaakt heeft: Hij garandeert ons de kracht van de Geest.