Wat is het voornaamste gebod? (2008)

Ward Bruyninckx (1924-2008) kon bij jongeren op een eenvoudige en boeiende wijze goede dingen brengen.  Hij verbond drie essentiële waarden met de letter M.  Mens, Medemens, Mysterie beginnen elk met deze letter.  Zij hangen nauw met elkaar samen.  Je kan bij een van de drie beginnen.  Je zal in je zoektocht de twee andere ontmoeten.  In een christelijke levensvisie lijkt dit normaal.  Wij zitten dicht bij het dubbelgebod van Jezus: "Je zal de Heer je God beminnen en je naaste als je zelf."   Je hebt ze alle drie: God, de naaste, jezelf.

Hoe nieuw is het gebod van Jezus?  Het vat de Thora samen.  Bijgevolg is het niet zo nieuw.  De twee hoofdgedachten uit het dubbelgebod komen  uit de boeken van Mozes.  De eerste komt uit Deuteronomium en stelt God voorop.  De Joden kenden deze opdracht heel goed.  Twee maal daags bidden zij het Sjema-gebed: "Luister Israël" (Dt. 6,5).  Het is een belijdenis.  God beminnen, dit tracht de Joodse gelovige, door in de wereld trouw Gods geboden te beleven.  Prof. Antoine Vergote beweert in zijn boek De Heer je God liefhebben: Het eigene van het Christendom, dat dit gebod uit Deuteronomium het eigene weergeeft van de Joods-christelijke traditie.  Alleen daar horen wij dat God wil dat hij bemind wordt. 

De tweede zin uit het dubbelgebod handelt over de zorg voor wie behoort tot de Joodse stam en het Joodse volk en voor wie er komt als vreemdeling (Lev. 19,18).  Jezus verbindt die twee uitspraken in een schitterende samenvatting.  Bij Matteüs en Marcus formuleert hij ze zelf.  Bij Lucas laat hij de wetgeleerde die samenvatting geven.  Dit laat veronderstellen dat wat Jezus zegt niet zo nieuw is, want de schriftgeleerden kenden die ook. 

Jezus verduidelijkt in het Lucasevangelie wie onze naaste is of van wie wij de naaste kunnen worden.  Met het verhaal van de barmhartige Samaritaan verlegt hij de grenzen van de naastenliefde.  Hij had ze reeds verruimd wanneer hij in zijn bergrede de liefde tot de vijand voorhield (Mt. 5,43-48).  Jezus spreekt in zijn afscheidsrede bij Johannes over het nieuw gebod van de liefde.  Het nieuwe is dat hij zelf die liefde heeft beleefd en dat hij vraagt dat zijn leerlingen zouden handelen zoals hij hen heeft liefgehad.

Aan Joden en christenen wordt gevraagd God te beminnen met gans het hart, met gans de ziel en gans het verstand.  De drie hebben elkaar nodig.  Ze zorgen voor evenwicht.  Een Joodse commentator zegt dat ‘gans ons hart' betekent onze goede kant en onze slechte kant.  Zoals wij zijn, zullen we God beminnen.

Het dubbelgebod spreekt over de liefde tot God, tot de naaste en tot je zelf.  Ze staan niet los van elkaar.  Hoe houden we ze samen in een autonoom en godloos geworden wereld?  Een mens staat voortdurend in relatie.  Ik leef met anderen.  Elke mens is mijn mogelijke naaste.  Als mens en medemens ontvangen wij het bestaan van God.  God vraagt dat wij hem beminnen.  Wij hebben het altijd zo geleerd en staan er te weinig bij stil.  Elk van de drie punten in de driehoek staat echter onder verdenking.

God?  Wij beleven in het Westen een tijd van Godsverduistering.  Als God een overbodige term is in de driehoek, dan is er geen driehoek meer.  God is de hypothese die niet meer verondersteld wordt.  Laat staat dat hij op de voorgrond treedt.  God, wat zeggen we als we die naam uitspreken?  Een kracht die het al beheerst?  Het iets van het ietsisme?  Een ‘hij' of een ‘gij'?  In onze duisternis blijven we op weg naar hem toe. "God is zo groot, dat hij het zeker waard is, dat wij hem een leven lang zoeken" (Teresa van Avila). 

Wie ben ik?  Hoe kan ik mezelf liefhebben?  Ik moet voor mijn leven zorgen en voor de kwaliteit ervan.  De egocultuur legt een overgrote klemtoon op het ik.  Anderzijds was er een tijd waar de aandacht voor het ik verdacht was en  zelfverloochening voorop stond.  Een mens mag zich ontplooien.  Tot hoe ver reikt mijn vrijheid?  Zij eindigt waar die van een ander begint.  Wie ben ik?  Aleer ik mezelf kan affirmeren, heb ik al zoveel gekregen.  Doordat anderen mij lief hadden, kan ik op mijn beurt anderen beminnen.  Een ik is geen eiland.  Je zelf liefhebben houdt minstens in je zelf aanvaarden.  Wij mogen en kunnen dit omdat God ons aanvaardt, hij die er wil zijn voor elke mens.  Wanneer ik mij geremd voel om anderen te beminnen, zal ik er aan denken dat God de anderen aanvaardt zoals hij mij aanvaardt.

De andere beminnen?  Wie is de andere?  Wat mag hij van mij vragen?  Hij treedt mij in zijn gelaat tegemoet.  Jezus spreekt in het evangelie enkele keren over leven geven voor het welzijn van anderen en vanuit onze keuze voor het evangelie.  Hij zegt dat wij onszelf moeten durven verliezen (Mt. 10,37-39; Mt. 16,24-2).  Tot hoe ver gaat dit?  De balans gaat uit haar evenwicht, wanneer ik me zelf helemaal prijsgeef en vergeet dat ik de anderen moet beminnen zoals ik mezelf bemin.  Er zijn mensen die gewrongen zijn door hun zelfverwijt dat zij in hun leven te weinig aan zichzelf hebben gedacht. 

God, de anderen, mezelf.  Wij zijn verbonden.  Ik leef met medemensen in een zelfde wereld van cultuur en natuurgoederen.  Wij danken onze verbondenheid aan de Vader van Jezus.  In het dubbelgebod van de liefde steekt de gulden regel die Jezus al eerder had aangegeven: "Alles wat gij wilt dat de mensen voor u doen, doet dat ook voor hen.  Dat is Wet en Profeten" (Mt. 7,12).