26e zondag door het jaar A - 2005

Zusters en broeders

Een paar weken geleden las ik in de krant een interview met de Gentse filosoof Etienne Vermeersch, u misschien niet onbekend van op tv. Hij zei o. m. het volgende: ‘Als God de schepper is van het al, dan is Hij ook de oorzaak van alles wat er bestaat. Van liefde, ja, maar ook van haat, wreedheid en dood. Dus ook van Auschwitz.’

Beweren dat alles wat op deze wereld fout gaat de schuld is van God: het is een oud zeer. In de eerste lezing horen we: “Dit zegt de Heer: ‘Gij beweert: De weg van de Heer is niet recht’!” Zijn weg is niet recht omdat Hij in zijn scheppingswerk serieuze fouten zou gemaakt hebben. Fouten die naar buiten komen in agressie, onrecht, oorlog, hongersnood, ongeneeslijke ziekten en tsunami’s. Auschwitz, om het met Vermeersch te zeggen. Zusters en broeders, het is niet voor het eerst dat deze vraag behandeld wordt, en het zal ook niet voor het laatst zijn. De vraag dus naar Gods verantwoordelijkheid voor wat fout loopt op aarde.

In de eerste lezing gaat Jahweh in de tegenaanval. “Zou het werkelijk mijn weg zijn die niet recht is? Zijn niet veeleer uw eigen wegen krom?” Een redenering op de man af: ‘Ge zoudt beter naar uzelf kijken in plaats van de schuld op Mij af te wentelen. Als ge dan toch zo goed weet hoe het moet, wat houdt u tegen?’ En ja, wat houdt ons tegen om recht te maken wat we nu kromdraaien? Om oneerlijk in eerlijk te veranderen en afgunst en afkeer in vriendschap en liefde? Wat houdt ons tegen? Weet je wat ik vrees? Dat we ons heel dikwijls spiegelen aan die eerste zoon uit het evangelie: die zegt ‘ja’, maar doet ‘nee’. Mooie woorden, maar minder mooie daden, is dat niet zo een beetje ons handelsmerk? Luister wel naar mijn woorden, maar kijk niet naar mijn daden. En als iets fout loopt snel de andere kant uitkijken, en nog sneller anderen de schuld geven. Ja, misschien steken we een beetje teveel op die manier in elkaar.

Maar daarmee is natuurlijk niet het antwoord gegeven op de vraag of God inderdaad de schepper is van het goede én het kwade, en of Hij, als Hij dan toch almachtig is, het kwade niet met één breed armgebaar kan uitroeien. Dát zou nogal eens een goddelijke tussenkomst zijn.

Zusters en broeders, een antwoord geven op vragen als deze is niet gemakkelijk. Hoe kunnen we immers vanuit ons beperkt menselijk verstand uitspraken doen over Iemand die ons helemaal overstijgt? Maar misschien vinden we wel een antwoord bij Sint-Paulus, in de tweede lezing. Hij schrijft: “Hij die bestond in goddelijke majesteit heeft zich niet vast willen klampen aan de gelijkheid met God. Jij heeft zichzelf ontledigd en het bestaan van een slaaf op zich genomen. Hij is aan de mensen gelijk geworden. En als mens verschenen, heeft hij zich vernederd door gehoorzaam te worden tot de dood, tot de dood aan het kruis.”

Misschien geeft Sint-Paulus hier enig inzicht in de almacht van God. Een almacht die helemaal niet beantwoordt aan wat wij daar spontaan onder verstaan, maar een almacht die erin bestaat dat God zich vereenzelvigt met de lijdende mens. Je kent misschien dat echtgebeurde verhaal uit een van de nazi-vernietigingskampen van vooral Joden, Er was een poging tot ontsnapping geweest, dus sloegen de beulen keihard toe: een kind werd opgeknoopt. De andere gevangenen moesten toezien op zijn pijn, zijn doodstrijd. In machteloze woede siste een van hen tegen de rabbi naast hem: ‘Welnu, fijne rabbi met uw God van hier en uw God van daar. Waar is uw God nu?’ Waarop de rabbi antwoordde: ‘Ziet ge hem dan niet? Hij is daar voor ons, in dat kind.’

Zusters en broeders, ik denk dat die rabbi het heel juist begrepen had. God vereenzelvigt zich niet met het kwade, wel met de slachtoffers van het kwade. Dat heeft Jezus ook altijd gedaan. Systematisch koos Hij de kant van de zwakken, de zieken, de armen, de mensen aan de rand. Even systematisch ging Hij in tegen machtsmisbruik, uitbuiting, minachting voor de zogenaamd minderen. Geweld of dwang heeft Hij daarbij niet gebruikt. Hij had dat kunnen doen, want Hij was de Zoon van God. Maar Hij deed het niet, omdat Hij zich spiegelde aan zijn Vader. En precies in dat woord ‘Vader’ ligt een antwoord op de vraag naar Gods verantwoordelijkheid. God is onze Vader en Moeder. Welnu, wie onder ons vader en moeder is, weet dat je kinderen niet kunt dwingen. Kleine kinderen misschien wel, maar grote niet. Als we dat konden, dat zaten de kerken vandaag even vol als twintig jaar geleden, en er zou ook heel wat minder misdaad zijn, want welke vader en welke moeder wil nu dat zijn kinderen misdrijven plegen? Maar we kunnen hen niet dwingen, niet alleen omdat we het niet kunnen, maar ook omdat we het niet willen. Als we dwingen, echt tot het uiterste dwingen, dan zijn we immers geen vader en moeder meer, maar tirannen. En waartoe tirannie leidt, hebben creaturen als Hitler, Stalin en Mao vorige eeuw moordend aangetoond. Zusters en broeders, als God zijn mensen tot goedheid zou dwingen, is Hij geen Vader en Moeder meer, maar een tiran, en dan zeg ik zonder aarzelen: Nee, dank je, ik hoef je niet.

Zusters en broeders, de sleutel tot goed en kwaad ligt in de houding van de twee zonen in het evangelie. Voor de schijn ja zeggen, grote woorden van gerechtigheid en solidariteit gebruiken, en tegelijk nee doen, leven voor macht en onrecht en eigenbelang. Daar ligt de sleutel van het kwaad. Niet Gods wegen zijn krom, wel die van de mens.

Zusters en broeders, laat ons ja tegen het goede een echt ja zijn. Amen.