26e zondag door het jaar A - 2014

Zusters en broeders,

Voor de zoveelste keer vertelt Jezus een parabel die ons zo op het lijf geschreven lijkt te zijn. De parabel over de man die zijn zonen naar zijn wijngaard stuurt om er te werken. De eerste zoon zegt dat hij dat zal doen, maar hij doet het niet, en bij de tweede is het net andersom: hij zegt nee, maar hij gaat toch. Het is een parabel die doet denken aan die van de verloren zoon. Daarin wil een van de beide zonen niet deugen, en de tweede is allesbehalve tevreden wanneer zijn nietsnut van een broer, schijnbaar vol spijt, jaren later terug naar huis komt.

Maar wellicht klinkt de parabel van vandaag ons even bekend in de oren. Want ‘ja zeggen en nee doen’: dat kennen we, want dat zouden wijzelf kunnen zijn. Dus kunnen we ons best eens afvragen waarom die ene zoon dat doet. Is hij misschien zozeer met andere dingen bezig dat hij geen tijd heeft om naar de wijngaard te gaan, en wil hij dat niet zeggen, omdat zijn vader niet blij zal zijn met die andere dingen? Of is hij iemand die niet ‘nee’ durft zeggen, en die zich daardoor altijd opnieuw vastrijdt in beloften die hij niet kan houden? Of is hij een  mooiprater, een komediant, iemand die veel belooft maar weinig geeft? Ook dat is ons heel bekend, we hebben er zelfs een spreekwoord aan overgehouden: Veel beloven en weinig geven, doet de gekken in vreugde leven, zeggen we. En erg positief klinkt dat niet.

En dan is er die tweede zoon: die zegt nee en doet ja. Met opnieuw de vraag: waarom doet hij dat? Hij krijgt spijt, zegt Jezus. Is hij misschien het beeld van de zondaar? Of van de dwarsdrijver, de man die altijd negatief reageert, de principiële dwarskop? Of is hij misschien iemand met een ijzeren hand in een fluwelen handschoen? Of iemand die zomaar iets zegt, maar het helemaal niet meent?

En zoals altijd bij zo’n parabel is wellicht de belangrijkste vraag waar wijzelf staan in het verhaal, welk antwoord wij geven, en hoe betrouwbaar dat antwoord is. Want ook aan ons vraagt de Heer onze God dat we in zijn wijngaard zouden werken. Zijn wijngaard van leven met en voor elkaar, van er zijn voor elkaar, van niet enkel aan onszelf maar ook aan onze medemensen te denken. Dat is zijn wijngaard, en die gaat veel verder dan ons bezit, onze macht, ons eigenbelang. En verder: gaan we op weg naar zijn wijngaard ook echt zijn rechte weg? In de eerste lezing hoorden we dat velen de rechtheid van die weg ontkennen. De weg van de Heer is niet recht, beweren ze. En waarom zijn ze daarvan overtuigd? Omdat hun eigen wegen zo krom zijn, en ze zich zo dikwijls langs allerlei kronkelwegen door het leven wringen dat ze zelfs niet meer kunnen zien wat recht is.

Met dus opnieuw de vraag aan ons: waar staan wij, en welke weg gaan wij? De rechte weg van de Heer, of de bochtige wegen van hen die zeggen dat Gods wegen krom zijn? Wanneer we die wegen gaan, gaan we de weg  van de hogepriesters en de oudsten van het volk aan wie Jezus de parabel vertelt. Zij zullen het Rijk Gods niet binnengaan, zegt Hij. Waarom niet? Omdat ze niet willen meegaan met Jezus’ boodschap van liefde en vrede, en niet willen leven zoals Hij. En over hoe Jezus leeft, schrijft Paulus in zijn brief aan de Filippenzen zulke mooie woorden. We hoorden het in de tweede lezing. Jezus wilde zich niet wilde vastklampen aan zijn gelijkheid met God, schrijft Paulus, maar Hij werd gelijk aan de mensen, en Hij heeft zich vernederd door gehoorzaam te worden tot de dood aan het kruis. Om die nederigheid, om die gehoorzaamheid en om die trouw aan zijn zending heeft God Hem hoog boven alle andere namen verheven, zodat iedereen voor Hem zou buigen en iedereen zou belijden dat Hij de Heer is.

Zusters en broeders: wat doen wij? Willen wij wél de weg gaan van de Heer onze God en van de Heer Jezus? De weg die voert naar zijn Rijk van liefde, vrede en gerechtigheid? Of blijven we liever over onze eigen wegen dwalen? Onze wegen van eigenbelang, van ijdelheid, van zelfgenoegzaamheid? Wat doen we? ‘Ga vandaag werken in mijn wijngaard’, zegt onze God elke dag tegen ons. Wel, laat ons ja een ja zijn. En laten wij ook nederig onze knieën buigen voor Jezus Christus, onze Heer. Amen.