22e zondag door het jaar A - 2005

“Gij zijt Petrus; en op deze steenrots zal Ik mijn Kerk bouwen. Ik zal u de sleutels geven van het Rijk der hemelen.”

Zusters en broeders, met die woorden stelde Jezus vorige week Petrus aan tot zijn vervanger, eens dat Hijzelf niet meer op aarde zou zijn. Een blijk van grenzeloos vertrouwen, maar ook een opdracht om u tegen te zeggen. Vandaag horen we dat Jezus bijna genadeloos op Petrus inhakt: “Ga weg, satan, terug! Gij zijt Mij een aanstoot.” Petrus, de steenrots op wie Hij zijn Kerk wou bouwen, is een steen des aanstoots geworden. Hoe kan dat nu zo ineens?

Ook dat horen we in het evangelie. Jezus maakt zijn leerlingen duidelijk dat Hij door de hogepriesters en schriftgeleerden ter dood zal worden gebracht. Petrus reageert natuurlijk; hij reageert immers op zowat alles: “Dat verhoede God! Zoiets mag U nooit overkomen!” Traditioneel worden die woorden van Petrus beschouwd als een terechtwijzing, alsof hij zich baas wil maken over Jezus, alsof hij wil zeggen: ‘Jezus, Ge zijt heel goed bezig, Ge hebt heel wat wonderen verricht, laatst nog hebt Ge duizenden mensen op een wonderbare manier te eten gegeven, Ge hebt succes. Verknoei het nu niet. Nee, dat ga ik niet laten gebeuren: dat Ge het nu verknoeit.’

Zo, zusters en broeders, worden de woorden van Petrus uitgelegd. Welnu, ik ben er helemaal niet zeker van dat die uitleg juist is. Ik denk aan de opdracht die Jezus hem even voordien gegeven heeft: ‘Gij wordt mijn plaatsvervanger, op u zal ik mijn Kerk bouwen.’ Ik denk dat Petrus gewoon bang is voor de verantwoordelijkheid en dat hij niet op een bazige, maar wel op een bijna smekende toon zegt: ‘God, laat dat niet gebeuren. Jezus, doe me dat niet aan, laat mij alstublieft niet in de steek. Ik ben er helemaal niet klaar voor. Ik kán de taak die Gij mij gegeven hebt echt niet af.’ Het lijkt wel een echo van het gejammer van Jeremia in de eerste lezing. Ook hij wil er de brui aan geven. ‘Gedaan met spreken in Gods naam’, zegt hij, ‘ik kan het niet meer aan.’

Jezus’ reactie is heel resoluut. Hij draait zich zonder meer weg van Petrus en richt zich tot de andere leerlingen, met een air van ‘met Petrus is het dus al verkeken. Die tel Ik al niet meer mee. En jullie? Wat doen jullie? Wil je mijn volgeling zijn, of ga je ook op de loop? Wil je, net als Ik, je kruis opnemen, of ben je, net als Petrus, bang voor je verantwoordelijkheid?’

Zusters en broeders, ook ons stelt Jezus voor de keuze. ‘Hoe zit het’, vraagt Hij, ‘wil je mee mijn weg gaan, of wil je dat niet? Wil je je kruis opnemen, of wil je dat niet?’ Ik kan je geruststellen: ons kruis voert helemaal niet langs de wrede weg naar Calvarie die Jezus is moeten gaan. Ons kruis is, net als dat van Petrus, de taak opnemen waartoe we geroepen zijn. Petrus was door Jezus, door God zelf, geroepen om de steenrots te worden waarop Hij zijn Kerk zou bouwen, en hij deinst ervoor terug, dat kruis wil hij niet opnemen, hij is bang voor de verantwoordelijkheid, bang om te mislukken. En wij, wat doen wij? Gaan wij ook op de loop, jammeren we ons te pletter zoals Jeremia of blijven we trouw aan onze zending?

Onze zending, onze roeping. Wie vader of moeder, grootvader of grootmoeder is, moet dat dus ook echt zijn: vader en moeder, grootvader en grootmoeder. Wie kind is of jongere, moet niet iemand of iets anders willen zijn. Wie priester, zuster of pater is, moet ook echt priester, zuster of pater zijn. Politici mogen nooit vergeten dat ze niet verkozen werden om over mensen te heersen, wel om mensen te dienen, en leerkrachten moeten meeleven met de jongeren die hun gegeven zijn. Wie gevangeniscipier is, moet weten dat hij of zij de band is tussen de gevangenen en de wereld daarbuiten, en dokters zijn er voor de zieken, niet voor zichzelf. Arbeiders, bedienden, soldaten, verpleegsters, gemeentewerklieden en bibliothecarissen, muzikanten en noem maar op: al wie zijn leven wil redden door alleen maar voor zichzelf en voor geld te werken, zal het verliezen, want hij of zij zal alleen met zichzelf en zijn geld moeten leven. Maar wie zijn leven verliest, dat wil zeggen: wie er voor anderen wil zijn, zal leven vinden. Leven van vrede en vreugde en vriendschap.

Zusters en broeders, ons kruis opnemen is onszelf willen vergeten, er willen zijn voor anderen, doen wat God en mensen van ons mogen verwachten, doen wat binnen onze mogelijkheden ligt om goed te doen. Niet, zoals Petrus lijkt te willen doen, op de loop gaan voor de ongemakken die ons leven, ons werk, ons gezin, onze maatschappij met zich meebrengen, maar doen wat Jezus ons heeft voorgedaan, en dat is: er vanuit ons geloof zijn voor anderen, onszelf geven aan en voor anderen. Elk naar zijn eigen aard en gaven. Amen.