De brief aan de Romeinen is een serieus leerstellig document met meerdere hoofdstukken. De moeilijkste daarvan zijn de hoofdstukken 5 tot 8. Maar deze zijn heel hoopvol. Paulus beschrijft daarin het christelijk bestaan als een overgang van dood naar leven, van de Wet naar de Geest. Wie in de geest van Christus leeft, leeft in de vrijheid van de kinderen Gods. Onze hoop op Christus wordt niet beschaamd. Ze steunt op wat God in Jezus Christus heeft bewerkt. Paulus eindigt dit deel van zijn brief met de verklaring dat niets ons kan scheiden van de liefde Gods, die is in Christus Jezus (Rom. 8,38-39).
Paulus laat daarop een nieuw leerstelling gedeelte volgen. Dit gaat over het mysterie van Israël. Hij wijdt er drie hoofdstukken aan (Rom. 9,1-11,36). Paulus ziet het voor zijn ogen gebeuren dat de Joden Christus niet aanvaarden, terwijl de heidenen dit wel doen. Meer nog: hij staat zelf ten volle binnen dit conflict. Hij kwam immers zelf uit het Jodendom. Hij zal zijn afkomst nooit verloochenen, al bindt hij zich heel en al aan Christus, in wie hij de vrijheid ontdekt had. Paulus denkt na over de roeping van Israël en zijn verhouding tot de heidenen (P. Schmidt, Inleiding tot Paulus, p. 125-126).
Paulus schrijft daarover een gedreven, hartstochtelijke inleiding. Hij houdt van Christus. Hij zal die verhouding voor niets ter wereld opgeven. Hij doet hem pijn dat zijn stamgenoten hem niet volgen. We kunnen Paulus begrijpen. Als je van iemand houdt, als je zijn overtuiging deelt en deze als de beste voor jou beschouwt, dan wens je dat alle dit zouden bijtreden. Als dit niet gebeurt, hoe blijf je dan zorgen voor de vrienden en de mensen, met wie je verbonden bent geweest en die jouw stap niet volgen? Blijven we in contact of schrijven we elkaar af? Erger nog, gaan we de andere bestrijden, tegenwerken en bekampen?
De stamboom is schoon, die de kinderen van Abraham voorstelt en die de grote religieuze families uitbeeldt met hun gemeenschappelijke wortels in het geloof van Abraham. Is ons gemeenschappelijk erfgoed een bindmiddel?
Paulus zegt heel positieve dingen over de banden met Israël.
God heeft hen als zijn kinderen aangenomen. Hij blijft dit doen, al hebben christenen zich soms gedragen alsof zij Gods enige kinderen zijn. Met de kinderen van Israël delen we het geloof in de éne en enige God, de transcendente en de nabije. Samen eren we Jahweh, God, die er wil zijn voor ons. Christenen en israëlieten delen met elkaar de eerbied voor Gods heilige naam. Jahweh is de God van het verbond. Hij heeft dit verbond verdiept en verinnerlijkt. Van in het eerste verbond verfijnt God dit en hoopt Hij op het hart van de mens. Israël beschouwt zich als het volk dat Gods Wet mag verkondigen en deze Wet zelf moet onderhouden. Met Mozes proclameren Joden en christenen de tien geboden. Geef plaats aan God, geef plaats aan de mens. Israël is aan de Wet tekort geschoten, zoals ook wij er tegenover in gebreke blijven. De Thora blijft ons voorhouden dat het leven heilig is, dat het gegeven woord om trouw vraagt, dat wij als man en vrouw de taal van het lichaam moeten eerbiedigen en de trouw aan de liefde, dat mensen zorgen voor wat rechtvaardig is en daarin beeld zijn van Gods gerechtigheid (De tien wegwijzers in Het Geloofsboek).
Van Israël ontvingen de christenen wezenlijke elementen voor de eredienst. Wij hebben met hen dezelfde tekst van het Eerste Testament, wij bidden met hen de psalmen. Wij voelen met hen de betekenis van de tempel en erkennen de broosheid van elk mensenwerk en elk bouwsel. Als de tempel afgebroken is, ervaren we de rol van het vermorzeld hart.
Uit Israël is de Christus voortgekomen. Zijn wortels liggen bij dit volk. “Mijne Jezus is ne jood” (Willem Vermandere). Zijn en onze verre voorouders waren rondzwervende Arameërs.
Kardinaal Barbarin (Lyon) en rabbijn Bernheim kennen elkaar goed en spreken vaak met elkaar. Volgens de rabbijn kunnen Joden en christenen samen drieëndertig jaar lang met Jezus optrekken. Dit omvat de ganse duur van zijn aardse leven. De scheiding begint bij de 48 uren die volgen op de eerste Goede Vrijdag. Deze waren beslissend voor de onderlinge tegenstellingen. De twee dagen na Goede Vrijdag geven een ander statuut aan Jezus en maken van hem de Christus. Het christendom dankt zijn bestaan aan het verheven beeld dat de jonge Kerk van Jezus had. Zij zag in hem een gerechte, een licht voor Israël, de Messias. De Kerk heeft gedurende 18 eeuwen drie dingen met Jezus gedaan. Ze heeft hem van zijn joods karakter ontdaan, zij heeft hem gehelleniseerd, zij heeft door haar houding tegenover de Joden bijgedragen dat deze hem gingen verafschuwen.
Het tweede Vaticaans concilie met de verklaring Nostra Aetate wijzigt het klimaat. De Joods-christelijke dialoog kwam op gang en verbetert. Bij de bisschoppensynode over de Schrift nam een rabbijn deel aan de bisschoppenvergadering. De Joden zijn onze oudere broeders in het geloof. Als kinderen van Abraham leven wij allen in het perspectief van de toekomst. “Het geloof van Abraham maakt volgens de bijbel de grondvorm uit van alle geloof; ook van het onze” (J. Ratzinger, De toekomst van het geloof, blz. 38).