Vrees niet. Of toch? (2008)

Jezus zendt zijn leerlingen.  Hij zendt ons.  Een gans avontuur.  Hij verwacht dat zij en wij doen wat hij heeft gedaan en voorgehouden.  Geen pleziertocht.  Heimatloos, arm, weerloos doorkruiste hij Galilea.  Zijn eerste leerlingen gingen in zijn spoor als rondtrekkende radicale volgelingen.  Hoe beluisteren wij als gesettelde kerkgemeenschap zijn oproep?

Twee straffe verzen gaan de evangelietekst van deze zondag vooraf.  "Een leerling moet er genoegen mee nemen te worden als zijn leermeester, en de slaaf als zijn heer.  Als ze de heer des huizes al Beëlzebul genoemd hebben, waarvoor zullen ze dan zijn huisgenoten wel niet uitmaken?"

De lezers van het evangelie kennen de levensloop van Jezus.  In Galilea namen de spanningen geleidelijk toe.  Wanneer hij naar Jeruzalem gaat, bereiken deze daar een climax.  De gemeente tot welke Matteüs zich richtte, weet wat medechristenen al te verduren hadden.  Hun keuze voor Jezus leidde tot conflicten met oversten van synagogen.  Zij zijn met hen in aanvaring gekomen.  Zij zelf of medechristenen hebben last met machthebbers van het genre van Herodes.  Misschien denken zij aan Paulus die in Palestina heeft vastgezeten en te Caesarea bij de landvoogd Felix werd gebracht.

"Wees realist.  Je zal gevaren kennen."  Jezus zegt nergens dat wij roekeloos moeten zijn.  Hij zegt heel duidelijk dat hij ons zendt als schapen tussen de wolven.  Hoe gaan wij dat aankunnen?  Vraagt Jezus niet te veel van ons? 

Uit zijn vergelijking met de slangen en de duiven onthouden wij dat wij omzichtig moeten omgaan.  In deze realistische kijk op wat zijn leerlingen te wachten stond en wat ons te wachten staat, beklemtoont Jezus het groot vertrouwen, dat wij mogen hebben in zijn Vader.

Dit is niet om ons op een goedkope manier te sussen.  Het stelt ons niet gerust in de zin van: "Ga maar, er zal niets gebeuren."  Als Jezus ons zendt, dan kan er heel wat gebeuren.  Wij zijn niet zeker dat wij zullen standhouden.  Lijden kan zo zwaar zijn, dat alles om ons heen duister wordt en wij nergens uitkomst zien.  Zo voelde Jezus zich aan het kruis: "Mijn God, mijn God waarom heb je mij verlaten?" (Mt. 27, 46)

God is het fundament van ons vertrouwen.  Wij geloven dat hij ons niet laat vallen, zelfs niet in bitterste nood.  Wij kunnen gepijnigd worden in ons lichaam.  De vijand kan ons doden.  Onze diepste kern kunnen ze niet roven.  De befaamde dominicaan Lagrange (of was het Sertillanges?) had spreek- en schrijfverbod gekregen.  "Ze slaagden er niet in, zei hij, om mij mijn God en mijn verstand af te pakken."  Moderne foltertechnieken, hersenspoeling, opsluiting en afzondering kunnen zelfs dat aantasten (Rapporten van ACAT).

Jezus zegt in zijn zendingsrede dat ons doen resultaat heeft.  Wat nu in het verborgene wordt gezegd, gedaan, geleden, verkondigd, wordt eens openbaar.  De tijd brengt veel aan het licht.  "Gods boter drijft wel eens boven" (Felix Timmermans).  Maar wanneer?  Moeten wij wachten tot bij het definitieve oordeel?  Het zou kunnen dat Jezus dat bedoelt. 

Jezus ziet zijn Vader als rechter.  Hij zelf deelt in diens gezag.  God is rechter. Hij kan ons vernietigen en helemaal dood verklaren naar ziel en lichaam.  Jezus is streng en tegelijk liefdevol.  Wie hem volgt en gehoorzaamt aan wat hij vraagt, krijgt zijn liefde toegezegd.  Jezus zal die volgelingen bij zijn Vader aanbevelen.  Hij die als Rechter kan vernietigen is degene die bemint en lief heeft.

In een voordracht in het seminarie van Königstein vertelde prof. von Nell-Breuning s.j over een protestantse collega, wiens zoon bij een bergtour 400 meter naar beneden stortte.  De pater jezuïet condoleerde zijn collega, die hem antwoordde: "Hij kan nooit dieper vallen dan in Gods hand."  Dit getuigenis is vijftig jaar oud.  Wij blijven geloven dat wij geschreven staan in de palm van Gods hand.

In zijn encycliek over de hoop haalt paus Benedictus het voorbeeld aan van de Vietnamese kardinaal Nguan Van Thuan.  Deze zat dertien jaar gevangen, waarvan negen totaal in eenzame opsluiting.  Zelfs daar was zijn gebed er een van hoop.

Kardinaal Simonis haalde een woord aan van Paus Paulus VI, met wie hij vele indringende gesprekken heeft gehad.  Hij vroeg hem een keer: "Heilige Vader, hoe is het met de kerk?" De paus keek hem aan en zei: "De kerk maakt het erg goed, want ze lijdt veel."  Dit is natuurlijk geen pleidooi om lijden te zoeken of te zich te vermeien in dolorisme.  De grote vraag is of wij doen waartoe Jezus ons zendt: de verkondiging van de komst van het Rijk, de genezing van zieken, de uitdrijving van duivels. 

Wij mogen er ons niet goedkoop van afmaken met te zeggen dat God toch voor ons zorgt.  Jezus vraagt dat wij ons op weg begeven om te leven zoals hij leefde en te doen wat hij ons heeft opgedragen.