10e zondag door het jaar A - 2005

Zusters en broeders,

Het was in het jaar des Heren 1941. Jezus was op bezoek in Gent. Het had net zo goed Brugge kunnen zijn, of Hasselt, Leeuwarden en Alkmaar, maar het was dus Gent. Hij had Nikodemus meegebracht, de enige farizeeër die Hem in die tijd goedgezind was geweest. Ze waren incognito gekomen, maar natuurlijk herkende iedereen Jezus. Hem aanspreken deed echter niemand. Hij was tenslotte een jood, en je kon je best niet teveel met die lui ophouden. Toch lieten de Duitse soldaten en zelfs de SS’ers Hem ongemoeid. Hoewel, Nikodemus was er helemaal niet gerust in. ‘Jezus, ik heb U nooit begrepen, en ik zal U ook nooit begrijpen’, mompelde hij. ‘Waarom moest Gij nu absoluut op dit moment naar de aarde komen? Is één keer aan het kruis misschien niet genoeg?’ Jezus lachte fijntjes. ‘We zijn in Gods hand’, zei Hij.

Het was in het jaar des Heren 1942. Matthé fietste pal in het midden van de straat. Aan de rand van de weg, zo juist naast het voetpad, durfde hij niet rijden. Hij was bang voor slagen of spuwen van de voetgangers. Matthé werd gehaat. Hij was een collaborateur, een verrader van zijn eigen volk. Hij kwam net terug van een geheime vergadering. Daar had hij te horen gekregen dat de joden moesten opgepakt worden. Hij en de andere collaborateurs moesten daarbij helpen. Hun schuilplaatsen achterhalen, te weten komen wie hen verborgen hield en met dreigementen zwaaien om tot verraad te dwingen. Matthé was niet echt enthousiast, en ook andere collaborateurs hadden zo hun bedenkingen, maar spreken durfden ze niet, want je wist maar nooit met die Duitsers. Toen zag hij Jezus en Nikodemus. ‘Stop maar’, zei Jezus, ‘kom en volg Mij.’ Matthé parkeerde zijn fiets tegen de gevel van een huis en volgde Hem. ‘Hier woon ik’, zei hij toen ze aan zijn huis waren gekomen, ‘kom toch binnen.’ Hij wilde er niet eens aan denken dat Jezus een jood was en dat de joden, alle joden, eraan moesten. ‘Mijn huis is uw huis’, zei hij tot Jezus en Nikodemus.

Wat later gingen ze aan tafel. Het beste van het beste had Matthé bovengehaald, en ook zijn vrienden-collaborateurs hadden niet op een flesje wijn gekeken. Een paar Duitse soldaten en zelfs een stramme SS’er feestten mee. ‘Ik zei het daarnet al,’ mompelde Nikodemus opnieuw, ‘ik heb U nooit begrepen en ik zal U ook nooit begrijpen. Waarom feest Gij met collaborateurs, soldaten en SS’ers?’ Jezus antwoordde: ‘Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars. Ik zei het je tweeduizend jaar geleden al, weet je nog? Overdag durfde je niet komen, uit schrik voor de andere farizeeërs, dus kwam je me ’s nachts opzoeken. Ik zei je toen dat je het Rijk Gods alleen kon zien als je wedergeboren werd. Welnu, vandaag wordt Matthé wedergeboren.’

Zusters en broeders, dit is het verhaal dat in het evangelie verteld wordt: Jezus roept effectief een collaborateur op om Hem te volgen. Mattheus was een tollenaar, en tollenaars heulden mee met de Romeinse bezetter. Hel het volk spuwde hen uit, levende doden waren ze, niemand wilde met hen te doen hebben. Behalve Jezus. Niet alleen negeert Hij hen niet, haat Hij hen niet, Hij promoveert een van hen zelfs tot apostel. De ergernis van de farizeeërs is te begrijpen.

Zusters en broeders, je kunt met betrekking tot dit korte evangelie spreken over de kracht van een ontmoeting en natuurlijk ook over roeping, maar je kunt ook oog hebben voor de les in barmhartigheid die Jezus hier heel uitdrukkelijk geeft. Een paar weken geleden hoorden we in de eerste lezing dat God zichzelf omschreef als een ‘barmhartige en medelijdende God, groot in liefde en trouw.’ En vandaag zegt Hij: ‘Vroomheid wens Ik, geen offergaven, en liefde voor God meer dan brandoffers.’ Barmhartigheid, mededogen, liefde, trouw, vroomheid. Kernbegrippen die Jezus altijd opnieuw in daden omzet, tot in het uiterste, zoals vandaag. Stel je voor: een verrader en een bedrieger tot apostel roepen.

Weet je, ik denk dat wij heel gemakkelijk over zulke verhalen heen lezen, en dat we ze ook veel te veel als verhalen lezen, terwijl ze dat helemaal niet zijn. Wellicht zijn we mede daardoor helemaal niet zo barmhartig als God, als Jezus ons voorhoudt. We staan altijd klaar met oordeel en vooroordeel. Wie er anders uitziet dan wij wantrouwen we. Wie ooit iets mispeuterd heeft, kan het vergeten. Wie in de gevangenis zit of gezeten heeft, telt zeker niet meer mee. Een schuldige vinden? Daar hebben we helemaal geen probleem mee: dat zal wel die punker om de hoek zijn, of die man met zijn rare ogen, of die armoezaaier in de buurstraat. Kijken met ogen van barmhartigheid, zoals Jezus ons voorleeft en zoals God zelf is? Niet echt aan ons besteed.

‘Wees barmhartig zoals uw hemelse Vader barmhartig is’, zegt Jezus ergens in het evangelie. Ik denk dat we hier nog een heel lange weg hebben af te leggen. Amen.