Wiens brood men eet... (2008)

Als we aannemen dat Matteüs de auteur is van het evangelie dat op zijn naam staat, lezen we in het evangelie van vandaag een stukje autobiografie. Maar er zijn nog weinig Schriftkenners die dit aannemen. Natuurlijk doet dat nergens iets af aan het belang van het verhaal.
Het speelt zich af in Kafarnaüm,een pleisterplaats langs de grote karavaanweg van Damascus naar Egypte. Hier konden kooplieden met hun kamelen overnachten en proviand inslaan. Bij het betreden van de stad dienden ze wel tol, zeg maar verblijftaks te betalen. Jezus en zijn vrienden hadden vrije toegang tot de stad, want Kafarnaüm was hun domicilie.

In het Midden-Oosten van toen zwaaiden de Romeinen de plak. Het tolgeld kwam dus de bezetter ten goede. Daarvoor hadden de Romeinen een pienter systeem uitgekiend. Ze besteedden het innen van belastingen uit aan plaatselijke onderaannemers. Contractueel was vastgelegd hoeveel tolgeld een regio moest opbrengen. Wat een tollenaar aan meerinkomsten wist binnen te rijven, was voor eigen zak. Uiteraard werd daar duchtig van geprofiteerd. Vandaar dat 'tollenaar' synoniem was geworden van 'uitbuiter' en 'afperser'

Matteüs was een man van dat kaliber. Tegen hem zei Jezus, kort en krachtig: 'Volg mij'. Het kan niet zonder betekenis zijn dat zo iemand ingeschakeld werd in de rij van de apostelen. Voor de doorsnee-burger, en zeker voor de gevestigde orde, was dit zonder meer provocatief.

De evangelist doet het voorkomen alsof alles zich in een oogwenk heeft afgespeeld. De man 'stond op en volgde Jezus'. Ik sluit dat niet uit, maar evenmin is het uit te sluiten dat daaraan een heel proces is voorafgegaan. Misschien had Matteüs ooit Johannes De Doper bezig gehoord en had die hem aan het denken gezet. Of had hij flarden opgevangen van Jezus' prediking, bijvoorbeeld dat niemand twee heren tegelijk kan dienen, God en de Mammon, de god van het geld. Ik veronderstel maar wat, ervan uitgaande dat een nieuwe wending geven aan je leven niet zelden iets heeft van een dijkbreuk. Je wilt verandering en tegelijk ben je er bang voor. En die tweestrijd vreet aan je. En dat blijft maar aanmodderen tot er iets gebeurt waardoor de laatste weerstand breekt. Hier: Jezus die hem aankijkt en zegt: 'Volg mij'. En Matteüs stond op, en volgde hem.

Opstaan, opstanding, herboren worden ten leven. Want tot dan toe had hij een leven ten dode geleid: dansen naar de pijpen van de onderdrukkers van zijn volk; voortdurend blijk moeten geven van loyauteit met de bezetter; gevangene van zijn foute levenskeuze. Gevangene in het kwadraat, want door zijn verslaafd zijn aan geld was hij verstrikt geraakt in een web van leugen, bedrog en corruptie; was hij de controle kwijt over zichzelf en over wat echt prioritair behoort te zijn in het leven. Vandaar die onvrede die voortdurend aan hem knaagde. Vandaar die dijkbreuk toen dat simpele Jezuswoord klonk: 'Kom, volg me'. Een bevrijdend woord dat voor hem de gevangenisdeur opent. Geen dwang, gewoon uitnodigend: 'kom nu zelf maar uit je cel'. En Matteüs stond op, bevrijdde zichzelf uit de handen van de Romeinen en uit zijn verhangen-zijn aan het geld...
Als je dat een 'verrijzenis uit de dood' wilt noemen, lijkt me dat niet overdreven.

***

Zo'n wedergeboorte, een heel nieuwe wending geven aan je leven, dat moet gevierd worden. Ten huize van Matteüs werd een feestmaal aangericht. Hij nodigde zijn vrienden uit, collega's-tollenaars en ander volk dat niet leefde in een geur van heiligheid. Ook Jezus werd uitgenodigd. Die ging op de uitnodiging in en kwam naar de sjieke villa die Matteüs bij elkaar had gestolen. Ongedwongen zat hij mee aan tafel met diens twijfelachtige vrienden en vriendinnen, alsof ze familie van elkaar waren, kinderen van dezelfde Vader.

Jezus vertelde niet alleen gelijkenissen en parabels, Hij dééd ze ook. De Farizeeën hadden het op die parabeldaad van Jezus niet begrepen. ‘Wiens brood men eet, diens woord men spreekt' moeten ze gedacht hebben. ‘Hoe haalt hij het in zijn hoofd om zich met zulk volk te compromitteren?'

Hoe begrijpelijk die reactie ook, de repliek van Jezus was scherp maar niet zonder een vleugje ironie: 'Geen schrik; als jullie een feestje geven, zullen jullie mij niet zien. Wie gezond is, heeft immers geen dokter nodig. Ik ga slechts op visite bij mensen die ziek zijn, waar iets mis mee is.'

Dat laatste sloeg niet op Matteüs, die feestelijk afscheid nam van zijn verleden. Die was genezen van zijn knagende onvrede. Met diens vrienden en vriendinnen, was wèl nog van alles mis. Ondanks hun ogenschijnlijk feestelijke uitbundigheid, zaten ze nog gevangen in de klauwen van de Romeinen en van het geld. Bij hèn wil Jezus aanwezig zijn. Een parabelgebaar van solidariteit om te tonen hoe God er ook voor hèn is, hoe de Vader permanent staat uit te kijken naar de terugkeer van een verloren zoon/dochter, voor wie het gemeste kalf al klaar staat om zijn/haar thuiskomst te vieren.

Aan het adres van de Farizeeën en hun hedendaagse sympathisanten die groen van ergernis dat tafereel gadeslaan, motiveert Jezus zijn compromitterende voorliefde nog een tweede keer: "Ik wil er zijn voor hen met wie het fout is gelopen, niet voor zogenaamde rechtvaardigen. De goegemeente die, gehuld in een schapenvacht van pseudo-rechtvaardigheid, op zulke mensen neerkijkt, hoeft op mij niet te rekenen. Waar het mij om gaat - zo zegt Jezus hier heel expliciet - dat is barmhartigheid."
Daadwerkelijke barmhartigheid.

En zoals uit zijn parabelgebaar blijkt, heeft dat niets van doen met zeemzoeterigheid, maar alles met respect voor mensen zonder onderscheid des persoons, met warme belangstelling voor het pogen en falen van mensen, met helende vergevensgezindheid voor wie foute keuzes maakten, met solidariteit met hen die in een maatschappelijk sukkelstraatje zijn verzeild, met nabije beschikbaarheid om te kunnen ondersteunen wie weer willen opstaan en nieuwe wegen willen inslaan.

Dat je dan het risico loopt je handen vuil te maken en je vingers te branden, is onvermijdelijk. Dat wist Jezus ook wel toen hij aanschoof aan dezelfde tafel met ex-collega's en vrienden van Matteüs. Maar als je zieken wilt genezen, moet je naar de zieken toegaan. Je kunt geen mensen ervan overtuigen dat God fouten en zonden barmhartig vergeeft, als je die mensen de rug toekeert.