4e zondag van de advent A - 2007

Zusters en broeders,

Vorige week werd ik getroffen door een klein berichtje in de krant. Het ging over de viering van Urbanus in het Antwerpse Sportpaleis, Een aantal Vlaamse zangers en cabarettiers zongen er als eerbetoon zijn liedjes. Uiteraard moesten ze die de weken voordien inoefenen, en zo oefende een jonge zangeres thuis het Urbanuskerstliedjes 'Bakske vol me stro'. Dit tot verontwaardiging van haar dochtertje van negen. Die zei dat haar moeder niet moest lachen met Jezus, Jozef en Maria. Bijna als verontschuldiging zei haar moeder: 'Mijn dochter van negen is héél religieus.' En tot verdriet van haar dochter oefende ze verder 'Bakske vol me stro'.

Het kan misschien vergezocht lijken, maar bij de eerste lezing dacht ik aan die moeder en haar dochtertje. Koning Achaz zit in een barre situatie: de buurvolkeren van Juda rukken op tegen Jeruzalem. De profeet Jesaja zegt hem dat hij op God moet vertrouwen, maar liever dan op God, vertrouwt hij op zijn militaire macht en zelfs op een bondgenootschap met erfvijand Assyrië. Hij wil niet luisteren naar de profeet, net zoals die jonge moeder niet wilde luisteren naar de verontwaardiging van haar dochtertje.

Ik denk dat ook wijzelf dikwijls niet willen luisteren en niet willen openstaan voor de tekens rondom ons. De tekens van hoop, van goedheid, van liefde, van vrede en vreugde. Als we de radio of de tv aanzetten of de krant lezen, krijgen we bijna uitsluitend een slechtnieuwsshow opgediend. Een opeenstapeling van negatieve berichten op economisch, politiek en menselijk gebied. Misschien zijn we door al dat negatieve niet meer vatbaar voor het goede, het kleine, het hoopgevende in onze wereld. Mensen die elkaar helpen, de liefde en de vriendschap binnen relaties en gezinnen, het voor elkaar opkomen in nood, de hulp aan mensen in het zuiden, het meevoelen, meelachen, meehuilen met anderen ... het is er allemaal, en het zijn zoveel tekens van hoop tegen het pessimisme in.

Zusters en broeders, laten we oog en oor hebben voor die kleine tekens, en laten we zelf zo'n teken worden. Onze wereld en onze maatschappij hebben geen nood aan lawaaierige boodschappen, ze hebben nood aan dat kleine gebaar van vriendschap en medemenselijkheid, dat telkens opnieuw aantoont dat we geschapen zijn naar Gods beeld en gelijkenis, anders waren we niet eens tot zulke kleine tekens in staat. Tekens die liefde en hoop uitstralen. Ja, ook hoop natuurlijk, want zonder hoop is liefde gedoemd om te vergaan. Hoop die doet dromen van een toekomst voor onszelf en voor iedere mens.

Dromen, zoals Jozef in het evangelie. Hij doet me denken aan zijn naamgenoot uit het Oude testament. Je weet wel, Jozef, de tweedejongste van Jacobs twaalf zonen, de lievelingszoon ook, die door zijn broers aan slavenhandelaars werd verkocht en in Egypte terechtkwam. Dank zij zijn gave om dromen uit te leggen, bracht hij het daar tot onderkoning. Jozef de dromer, zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament. Maar zijn dromen geen bedrog? Dat weet toch iedereen? Ik kan daar alleen maar op antwoorden: Goed maar dat Jozef het niet zo gezien heeft. Goed maar dat hij de droom geloofde, de onmogelijke drooom dat het kind in de schoot van zijn verloofde het kind van de heilige Geest was. Ik vermoed dat hij er niets van begreep, maar dat hij de droom een kans wou geven. Een kans om werkelijkheid te worden.

Zusters en broeders, als ik aan Jozef denk, denk ik in één adem aan het verhaal van de drie Wijzen. Ze zijn die ster gevolgd, die ster die hun vertelde over de pasgeboren koning van de joden. Op hun zoektocht kopmen ze terecht bij Herodes, die haalt er de hogepriesters en de schriftgeleerden bij, en die vinden zonder veel moeite de bestemming van die ster: Bethlehem, daar is het te doen volgens de Schriften. En wat doen die sjarels? Ze blijven op hun luie krent zitten en laten de wijzen alleen verder zoeken. Wel, het kan er bij mij niet in dat er niet ergens een lichtje is gaan branden in de koppen en de harten van die mannen, dat er bij geen van hen een moment van bezinning geweest is, zo'n moment van: 'Wat heb ik gemist? Hoe komt het dat die niet-joden, die heidenen, hoe komt het dat die meer weten dan wij? Niet zij, maar wij zien al eeuwen uit naar de Messias, en zij weten meer dan wij. Waar is het fout gelopen met mij en met ons?' Nee, niets daarvan. Geen geloof in de ster, geen geloof in de droom. In dit geval: geen geloof in de droom van God.

Zusters en broeders, misschien moesten we wat meer tijd maken voor onze binnenkant en wat minder voor onze buitenkant. Wie weet welke mooie dromen en welke hoopvolle tekens we zouden tegenkomen. Het is in zulke dromen en in zulke tekens dat Kerstmis elk jaar opnieuw kan gebeuren, en dat God elk jaar opnieuw mens kan worden in deze wereld. Alleen als we mee willen gaan in de droom van God, alleen dán kan het voor ons en voor al onze medemensen echt Kerstmis worden. Amen.